Archief Tijdschrift voor Jeugdgezondheidszorg

Het archief is te doorzoeken door middel van Ctrl-F.

Jaargang 44 (2012) 1

Boere-Boonekamp, Magda
Causale veldmodellen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 1, 1-1)

Bunge-van Lent, F.C.G.M. (Zorggroep Oude en Nieuwe Land, Steenwijk, The Netherlands)
van Steensel, R.C.M. (Research Institute for Child Development and Education, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands)
van Dommelen, P. (TNO, Leiden, The Netherlands)
van Klenij-van Rossum, A. (Carinova, Raalte, The Netherlands)
Verkerk, P.H. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Boere-Boonekamp, M.M. (TNO, Leiden, The Netherlands)
De invloed van het taalstimuleringsprogramma Boekenbas op het geletterde klimaat in het gezin
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 1, 2-6)

Boekenbas is een taalstimuleringsprogramma dat beoogt bij te dragen aan de geletterde ontwikkeling van jonge kinderen. Onderzoek in 1999-2005 bij een cohort pasgeborenen liet positieve effecten zien van Boekenbas op de spraaktaalontwikkeling van de kinderen op 2- en 3-jarige leeftijd. Er is een vervolgonderzoek uitgevoerd, om na te gaan of gezinnen met een kind die aan Boekenbas hadden deelgenomen op langere termijn werden gekenmerkt door meer individuele en gezamenlijke geletterde activiteiten, positievere attitudes en een groter boekenaanbod dan gezinnen die niet hadden deelgenomen. Daartoe werd in 2008 een vragenlijst over het geletterde klimaat in het gezin voorgelegd aan de ouders van de 319 deelnemers aan het oorspronkelijke onderzoek. De respons bedroeg 67%. De belangrijkste bevinding is dat de Boekenbasdeelnemers tweemaal zoveel kans hebben op te groeien in een gezin met een voor de geletterde ontwikkeling gunstig gezinsprofiel dan de deelnemers in de controlegroep.

de Vries, L.
Boere-Boonekamp, M.M.
Klein Ikkink, A.J.
Boomsma, L.J.
Heetman-Cleton, J.
Kamphuis, M.
Lobo, C.M.
Mentink, P.
Middeldorp, I.
van Raalte, L.F.
van Sleuwen, B.E.
Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak Enuresis nocturna
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 1, 6-12)

van Vuuren, C.L. (Cluster EDG, GGD Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands)
van Dieren, L. (Cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering (EDG), GGD Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands)
van der Wal, M.F. (Cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering (EDG), GGD Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands)
Risicotaxatie en E-MOVO binnen de Amsterdamse JGZ
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 1, 12-18)

JGZ Amsterdam wil door invoering van risicotaxatie binnen het contactmoment in de tweede klas van het voortgezet onderwijs extra tijd vrijmaken voor het bieden van advies, ondersteuning en lichte hulpverlening aan risicogroepen. Risicotaxatie vindt plaats op basis van vier bronnen: 1) het dossier, 2) consultaanvraag door de school, de ouders en/of de jongere zelf, 3) afwijkende meet- en weeggegevens en/of 4) zorgwekkende score in de E-MOVO-medewerkersmodule. Vernieuwend hierbij is dat E-MOVO voor het eerst in Nederland, naast als monitorinstrument, ook is gebruikt als bron voor risicotaxatie en als leidraad voor het gesprek door de JGZ-medewerkers met de jeugdige. Een pilot, met daaraan gekoppeld een procesevaluatie, is uitgevoerd. De resultaten van de procesevaluatie laten zien dat invoering van risicotaxatie op vmbo-t (binnen een scholengemeenschap), havo- en vwo-scholen haalbaar is. E-MOVO lijkt bruikbaar en betrouwbaar om risicokinderen te signaleren en om het consult van JGZ vorm te geven. Bovendien resulteert deze nieuwe werkwijze in meer tijd voor risicokinderen. Het verdient wel de aanbeveling het oproeppercentage en het effect van de nieuwe werkwijze na te blijven gaan.

van Leerdam, F.J.M.
Nieuws vanuit de Inspectie : Transitie jeugdsector
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 1, 19-19)

Jaargang 44 (2012) 2

Haasnoot, Riet
Risico’s van het risicodenken
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 2, 21-21)

Scheppink, H.M. (Universiteit Twente, Enschede, The Netherlands)
ter Haar, S.J. (Icare Jeugdgezondheidszorg, Meppel, The Netherlands)
Kamphuis, M. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Boere-Boonekamp, M.M. (Universiteit Twente, Enschede, The Netherlands)
Screening op aangeboren hartafwijkingen : Opbrengst van het werken met de JGZ-richtlijn
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 2, 22-26)

Sinds 2005 wordt in de jeugdgezondheidszorg (JGZ) bij de opsporing van aangeboren hartafwijkingen gebruik gemaakt van de ‘JGZ-richtlijn Vroegtijdige opsporing van aangeboren hartafwijkingen 0-19 jaar’. In 2010, 5 jaar na het uitbrengen van de richtlijn, onderzochten wij de opbrengst van de screening op aangeboren hartafwijkingen bij Icare JGZ. Van het totaal aantal 0-4-jarige kinderen dat in zorg was bij Icare, is in 2009 1,4% verwezen wegens het vermoeden van een aangeboren hartafwijking. De positief voorspellende waarde van een verwijzing was 14%. Van de kinderen die zijn verwezen wegens het vermoeden van een aangeboren hartafwijking was de leeftijd bij verwijzing gemiddeld 10,5 maanden. De meeste kinderen die een aangeboren hartafwijking bleken te hebben, werden verwezen op de leeftijd van 1,1 maanden; de gemiddelde leeftijd was 3,3 maanden. Vergeleken met eerder onderzoek is de leeftijd bij verwijzing vervroegd; de positief voorspellende waarde is echter ongeveer gelijk gebleven. Om de voorspellende waarde te verbeteren, kan onderzocht worden of het digitaal opnemen en verzenden van hartgeluiden, met beoordeling op afstand door een medisch specialist, een rol kan spelen als tussenstap voordat verwijzing plaatsvindt.

Scheppink, H.M. (Universiteit Twente, Enschede, The Netherlands)
ter Haar, S.J. (Icare Jeugdgezondheidszorg, Meppel, The Netherlands)
Douw, K.H.P. (Universiteit Twente, Enschede, The Netherlands)
Kamphuis, M. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Boere-Boonekamp, M.M. (Universiteit Twente, Enschede, The Netherlands)
Gebruik van de ‘JGZ-richtlijn Vroegtijdige opsporing van aangeboren hartafwijkingen 0-19 jaar’
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 2, 26-30)

In 2005 is de ‘JGZ-richtlijn Vroegtijdige opsporing van aangeboren hartafwijkingen 0-19 jaar’ geïmplementeerd in de jeugdgezondheidszorg (JGZ). In 2010 onderzochten wij met een vragenlijst in hoeverre deze JGZ-richtlijn wordt gebruikt door jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen werkzaam bij Icare. De respons van de jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen was respectievelijk 56% en 35%. Van de 104 respondenten gaf 85% aan te werken volgens de JGZ-richtlijn. Een groot deel van hen blijkt de richtlijn echter niet op alle punten te volgen. 43% van de jeugdartsen gaf aan bij verdenking de auscultatie uit te breiden met de klokzijde en te ausculteren in een andere houding bij (bijna) alle kinderen, en 21% van de jeugdartsen gaf aan bij (bijna) alle kinderen de radialispols te palperen wanneer de femoralispols afwijkend is. Tijdens het huisbezoek blijkt 92% van de jeugdverpleegkundigen bij (bijna) alle kinderen inspectie uit te voeren van het ontblote bovenlijf. Bij twijfel laat de jeugdverpleegkundige op het consultatiebureau in 85% van de gevallen een jeugdarts meekijken. Ruim de helft van de jeugdartsen gaat na verwijzing altijd na wat er met de verwijzing is gebeurd. Het is niet duidelijk wat de reden is dat bepaalde onderdelen van de richtlijn niet volledig worden uitgevoerd door JGZ-medewerkers van Icare. Nagegaan zou moeten worden of dit ook in andere organisaties het geval is en wat de achterliggende redenen zijn.

Beaujean, D.J.M.A. (Afdeling Richtlijnontwikkeling, Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, The Netherlands)
Slok, E.N.E. (Afdeling Richtlijnontwikkeling, Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, The Netherlands)
Braks, M.A.H.
Hoofdluis: hoofd- en bijzaken
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 2, 31-34)

Dit artikel is een bewerking van de ‘Richtlijn Hoofdluis van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding’, onderdeel van het RIVM (www.rivm.nl/Onderwerpen/Onderwerpen/L/LCI_Richtlijnen) en ‘Hoofdluis: hoofd- en bijzaken’ (Beaujean DJ, Slok EN, Braks MA) en ‘LCI-richtlijn hoofdluis herzien (een samenvatting)’ (Beaujean DJ), beide gepubliceerd in het Tijdschrift voor Infectieziekten (2011;8:59-63 respectievelijk 2011;8:70). Ouders krijgen voortaan het advies om zich bij hoofdluis te richten op het hoofd. Het belangrijkste is om de luizen op te sporen en te bestrijden. Het wassen van knuffels, beddengoed, jassen en mutsen is bijzaak. In Nederland zijn antihoofdluismiddelen beschikbaar met als werkzaam bestanddeel dimeticon. Deze behandeling leidt niet tot resistentieontwikkeling. Voortschrijdend inzicht maakt dat de aanbevolen maatregelen voor de effectieve aanpak van hoofdluis aanzienlijk zijn beperkt. Ook zijn er inmiddels nieuwe antihoofdluismiddelen op de markt gekomen.

Schuller, A.A.
van Kempen, C.P.F. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Verrips, G.H.W. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Web-based voorlichtingsfilm over mondzorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 2, 35-38)

Cariës is de meest voorkomende irreversibele aandoening bij kinderen in Nederland: van de 5-jarige kinderen heeft meer dan de helft een of meer gaatjes (gehad). De etiologie van cariës is grotendeels bekend, waardoor gerichte preventie kan worden toegepast. Het allerbelangrijkste van deze preventie betreft de zelfzorg. De adviezen die tot verbetering van deze zelfzorg moeten leiden, zijn echter niet bij iedereen bekend. TNO heeft in 2009 de voorlichtingsfilm ‘Een gezond kindergebit’ gemaakt, gericht op ouders van jonge kinderen. Om te meten of het geven van voorlichting via een web-based film tot kennisvermeerdering leidt, is een pilotonderzoek uitgevoerd bij consultatiebureaus (CB’s) in Zeeland. Ouders die op het CB kwamen, kregen een kaartje mee naar huis met daarop de link naar de website waarop de film kon worden bekeken. Voor en na het filmpje vulden de ouders een korte vragenlijst in. De antwoorden op de vragen bij de voormeting waren mogelijk gerelateerd aan eigen ervaring. In de nameting leken deze antwoorden gebaseerd te zijn op toegenomen kennis door het zien van de film. Als het veronderstelde modelingeffect daadwerkelijk optreedt – ouders gaan het gewenste gedrag vertonen doordat het in de film is voorgedaan – zijn deze resultaten veelbelovend. Dit zal worden onderzocht in een vervolgstudie die in 2011 van start is gegaan.

van Leerdam, F.J.M. (Frank)
Nieuws vanuit de Inspectie : Disfunctionerende collega’s
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 2, 39-39)

Jaargang 44 (2012) 3

Kobussen, Margot
Meten is weten, ook in de praktijk
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 3, 41-41)

ten Vergert-Jordans, E.M.J. (Afdeling Gezondheidswetenschappen, GGD Friesland, Groningen, The Netherlands)
Kerstjens, J.M. (Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, The Netherlands)
Bocca-Tjeertes, I.F.A. (Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, The Netherlands)
de Winter, A.F. (Afdeling Gezondheidswetenschappen, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, The Netherlands)
Bos, A.F. (Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, The Netherlands)
Reijneveld, S.A. (Afdeling Gezondheidswetenschappen, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, The Netherlands)
De Ages and Stages Questionnaire (ASQ) en de ontwikkeling van matig te vroeg geboren kinderen: resultaten van het Pinkeltje Onderzoek
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 3, 42-49)

Tot nu toe werd veelal aangenomen dat matig te vroeg geboren kinderen geen grote problemen ondervinden in hun verdere ontwikkeling, in tegenstelling tot veel te vroeg geboren kinderen. Het volgen van hun ontwikkeling wordt mede daarom na het eerste levensjaar grotendeels overgelaten aan de consultatiebureaus (CB’s). Geleidelijk is over deze aanpak steeds meer twijfel ontstaan. In 2005 is daarom gestart met een grootschalig cohortonderzoek naar onder andere de ontwikkeling van met name matig te vroeg geboren kinderen, ook wel bekend als het ‘Pinkeltje Onderzoek’. Belangrijke vragen bij het onderzoek waren of de ‘Ages and Stages Questionnaire’ (ASQ) een bruikbaar en valide instrument is om eventuele problemen vóór het begin van de basisschool op te sporen en hoe matig te vroeg geboren kinderen zich ontwikkelen ten opzichte van veel te vroeg geboren kinderen en op tijd geboren kinderen. Resultaten van dit deel van het Pinkeltje Onderzoek zijn inmiddels beschreven in verschillende internationale tijdschriften.1,2 De ASQ blijkt een vragenlijst die goed gebruikt kan worden om al vóór de leeftijd van 4 jaar ontwikkelingsachterstand bij te vroeg geboren kinderen op te sporen. Deze achterstand komt in de groep matig te vroeg geboren kinderen twee keer zo vaak voor als in de groep op tijd geboren kinderen. In de groep veel te vroeg geboren kinderen komt ontwikkelingsachterstand nog eens twee keer zo vaak voor.

van Gameren-Oosterom, H.B.M. (TNO, Leiden, The Netherlands)
van Wouwe, J.P. (Afdeling Child Health, Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), Leiden, The Netherlands)
van Hoorn, E. (Arts Maatschappij en Gezondheid, GGD Zaanstreek-Waterland, Zaandam, The Netherlands)
Bok, L.A. (Afdeling Kindergeneeskunde, Maxima Medische Centrum, Veldhoven, The Netherlands)
Optimale medische begeleiding van kinderen met downsyndroom
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 3, 49-54)

Een kind met downsyndroom (DS) heeft specifieke uiterlijke kenmerken en lichamelijke afwijkingen, die veroorzaakt worden door trisomie van (een deel van) chromosoom 21. Kinderen met DS hebben specifieke medische zorg nodig, zoals beschreven in de richtlijn ‘Medische begeleiding van kinderen met Downsyndroom’, die in 2011 geheel is herzien. Aandachtspunten in de zorg voor een pasgeborene met DS zijn: het stellen van de diagnose DS en het meedelen daarvan aan ouders, het geven van actuele en realistische informatie en het starten van de zorg in de eerste weken. Na het eerste levensjaar is het belangrijk dat de (para)medische zorg gecontinueerd wordt en het kind de juiste begeleiding krijgt. De medische zorg is gericht op de algemene gezondheid en op de specifieke bijkomende aandoeningen die bij DS vaak voorkomen. De kinderarts is de zorgcoördinator. De jeugdgezondheidszorg (JGZ) levert een belangrijke bijdrage aan de sociaal-medische zorg voor de kinderen met DS.

Dommisse-van Berkel, A.A.M. (Afdeling Jeugdmonitor en Onderzoek, GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam, The Netherlands)
van de Looij-Jansen, P.M. (Afdelingshoofd Jeugdmonitor en onderzoek, GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam, The Netherlands)
de Waart, F.G. (Afdelingshoofd Jeugdmonitor en onderzoek, GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam, The Netherlands)
Voerman, J.S.
van Elderen, L.J. (Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond, Rotterdam, The Netherlands)
Passchier, J. (Decaan faculteit Psychologie en Pedagogiek, Vrije Universiteit, Amsterdam, The Netherlands)
de Graaf, L.E. (Afdeling Medische Psychologie en Psychotherapie, Erasmus MC, Rotterdam, The Netherlands)
de Klerk, C. (Afdeling Medische Psychologie en Psychotherapie, Erasmus MC, Rotterdam, The Netherlands)
Remerie, S. (Rijndam revalidatiecentrum, Rotterdam, The Netherlands)
Signalering en doorverwijzing van adolescenten met chronische pijn door de jeugdgezondheidszorg: een pilotstudie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 3, 55-58)

Chronische pijn komt veel voor bij adolescenten en kan grote invloed hebben op hun leven en dat van hun familie. Daarom is een signalerings- en doorverwijzingsinstrument (de Pijnbarometer) ontwikkeld voor gebruik tijdens het preventieve gezondheidsonderzoek. De resultaten van de pilotstudie laten zien dat 24% van de jongeren in de regio Rotterdam chronische pijn rapporteert. De komende jaren wordt de bruikbaarheid van de Pijnbarometer bij de jeugdgezondheidszorg (JGZ) verder onderzocht. In dit artikel wordt een beschrijving gegeven van het project ‘Verbetering van signalering en behandeling van chronische pijn bij adolescenten’ en in het bijzonder van het signalerings- en doorverwijzingsinstrument.

van Leerdam, F.J.M.
Nieuws vanuit de Inspectie : Normen van de Inspectie?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 3, 59-59)

de Angulo, Rena Laurent
Brouwers-de Jong, Elske
Een leven in het teken van ontwikkelingsonderzoek : Bij het overlijden van dr. E.A. Schlesinger-Was (1922 tot 2012)
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 3, 60-60)

Jaargang 44 (2012) 4

van Eijck, Jan
Redactioneel : Pas op voor je bloeddruk
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 4, 61-61)

Chest-of Holthe, J.E (VU medisch centrum / EMGO+-Instituut, Amsterdam, The Netherlands)
Bulk-Bunschoten, A.M.W.
Renders, C.M. (VU medisch centrum / EMGO+-Instituut, Amsterdam, The Netherlands)
Hirasing, R.A. (VU medisch centrum / EMGO+-Instituut, Amsterdam, The Netherlands)
Beltman, M.
Timmermans-Leenders, E.P.
L’Hoir, M. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Kuijpers, T. (Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO, Utrecht, The Netherlands)
JGZ-richtlijn Overgewicht : Preventie, signalering, interventie en verwijzing van kinderen van 0-19 jaar
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 4, 62-68)

Uit de Vijfde Landelijke Groeistudie blijkt dat het percentage kinderen met overgewicht in Nederland van 9-12% in 1997, gestegen is tot 13-15% in 2009. De JGZ is een unieke setting voor preventie, signaleren en adviseren van kinderen met overgewicht. Praktische adviezen voor preventie van overgewicht kunnen al vanaf de geboorte gegeven worden. Signaleren en interveniëren bij kinderen met overgewicht vinden plaats in de jeugdgezondheidszorg. Voor interventie bij kinderen met overgewicht wordt een haalbaar veranderplan opgesteld, waarbij de ouders worden betrokken. Als uitgangspunt dienen de BOFT-elementen uit het Overbruggingsplan: meer Bewegen en Buitenspelen, elke dag Ontbijten, zo min mogelijk gezoete (Fris)dranken en Fastfood, minder voor de Televisie of (spel)computer zitten (maximaal 2 uur per dag) en minder energierijke Tussendoortjes. Conform de CBO-richtlijn Obesitas 2011 worden kinderen met obesitas verwezen naar huisarts/kinderarts. Dit artikel is een aangepaste versie van het artikel Richtlijn ‘Overgewicht’ voor de jeugd gezondheidszorg (A4718), zoals gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. De JGZ-richtlijn Overgewicht is beschikbaar via www.ncj.nl/bibliotheek/richtlijnen.

Kist-van Holthe, J.E (VU medisch centrum / EMGO+-Instituut, Amsterdam, The Netherlands)
HiraSing, R.A (VU medisch centrum / EMGO+-Instituut, Amsterdam, The Netherlands)
Bloeddruk meten bij kinderen met overgewicht in de jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 4, 69-73)

Hypertensie komt vaak voor bij kinderen met overgewicht (4-14%) en obesitas (11-24%). Van de kinderen met ernstige obesitas heeft zelfs 50% hypertensie. Hoewel hypertensie meestal symptoomloos verloopt, leidt het tot cardiovasculaire ziekten en nierinsufficiëntie. De jeugdgezondheidszorg in Nederland bereikt 90-95% van de kinderen op verschillende leeftijden en vormt daarmee een unieke setting voor preventie en vroegsignalering van ziekten. Het screenen op hypertensie van kinderen met overgewicht (selectieve preventie) in de jeugdgezondheidszorg om latere cardiovasculaire en nierschade te voorkomen, wordt daarom sinds kort aanbevolen in de JGZ-richtlijn Overgewicht. Dit artikel is een onderbouwing van dit advies. Indien kinderen met overgewicht en obesitas hypertensie hebben, zal in eerste instantie verandering in leefstijl geadviseerd worden: meer bewegen in combinatie met gezonde voeding en een eventuele zoutbeperking. Indien dit beleid onvoldoende succesvol is, zal een antihypertensivum voorgeschreven worden.

Broerse, A. (TNO Behavioural and Societal Sciences, Leiden, The Netherlands)
Kamphuis, M. (TNO Behavioural and Societal Sciences, Leiden, The Netherlands)
Kooijman, K. (Nederlands Jeugdinstituut, Utrecht, The Netherlands)
Vergeer, M. (Nederlands Jeugdinstituut, Utrecht, The Netherlands)
Beckers, M. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, The Netherlands)
De JGZ-richtlijn Secundaire Preventie Kindermishandeling: een complexe richtlijn landelijk implementeren. Hoe gaat dat?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 4, 74-78)

Twee jaar na de lancering van de JGZ-richtlijn Secundaire Preventie Kindermishandeling is gestart met de landelijke implementatie van deze richtlijn. Hierbij zijn JGZ-organisaties door 3 organisaties begeleid bij de implementatie binnen hun organisatie, namelijk: het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en TNO Behavioural and Societal Sciences (TNO BSS). Deze organisaties kregen een handleiding en materialen uitgereikt, waarmee ze de implementatie concreet konden vormgeven. Daarnaast kregen zij toegang tot een besloten platform om onderling informatie te delen en van elkaars ervaringen te leren. Aan een landelijke informatiebijeenkomst namen 38 organisaties deel; 13 organisaties meldden zich daarna nog aan voor het Virtueel Samenwerkingsplatform (VSP) dat in verband met de implementatie was opgezet. In totaal waren daarmee 51 organisaties bij de implementatie betrokken. Hiervan hebben er 42 deelgenomen aan het evaluatieonderzoek. Uit dit onderzoek bleek dat JGZ-organisaties heel gemotiveerd aan de slag zijn gegaan en in korte tijd veel implementatieactiviteiten hebben uitgevoerd. De belangrijkste activiteiten betroffen het aanstellen van een implementatiecoördinator, het opstellen van een implementatiediagnose, het schrijven van een implementatieplan (inclusief scholingsplan) en het organiseren van een interne startbijeenkomst voor medewerkers. De evaluatie van dit landelijke traject heeft veel inzicht gegeven in de organisatie en effecten van landelijke begeleiding van de implementatie van JGZrichtlijnen en heeft belangrijke lessen opgeleverd voor toekomstige JGZ-richtlijnen.

van Leerdam, F.J.M.
Nieuws vanuit de Inspectie : Afstand?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 4, 79-79)

Jaargang 44 (2012) 5

HiraSing, Remy
Elk kind telt
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 5, 81-81)

Knoeff-Gijzen, S. (Universiteit Twente, Twente, The Netherlands)
L’Hoir, M.P. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Boere-Boonekamp, M.M. (arts maatschappij en gezondheid, Universiteit Twente, Twente, Enschede, The Netherlands)
Kindersterfte door ongevallen: ontwikkeling in de afgelopen 40 jaar
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 5, 82-85)

Van alle landen in Europa heeft Nederland het op een na laagste sterftecijfer ten gevolge van nietnatuurlijkeoorzaken, waaronder ongevallen, bij kinderen. In dit artikel beschrijven wij de ontwikkeling van de kindersterfte door ongevallen in Nederland in de periode 1969-2011 en geven we mogelijke verklaringen voor deze ontwikkeling. Daartoe zijn de gegevens geanalyseerd over de primaire doodsoorzaken, die sinds 1969 zijn opgenomen in de doodsoorzakenstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), en beschikbaar zijn via Statline. De sterfte door ongevallen bij kinderen in de leeftijd 0-19 jaar is sinds 1969 sterk afgenomen, met name door de daling in het aantal vervoersongevallen van 20/100.000 in 1973 naar 1,9/100.000 in 2011. Diverse verkeersmaatregelen die vanaf 1973 door de overheid zijn getroffen, lijken te hebben geresulteerd in de enorme afname van het aantal ongevallen in het wegverkeer. Wat betreft de overige ongevallen is de daling van de accidentele verdrinking in de periode 1996-2011 opmerkelijk: van 0,9/100.000 in 1996 naar 0,1/100.000 in 2011. Bij deze afname spelen waarschijnlijk sociaal-culturele factoren en effectieve preventieve maatregelen een rol. Jongens blijken vaker het slachtoffer van ongevallen dan meisjes. De sterfte door ongevallen bij kinderen kan verder afnemen door bestaande preventievemaatregelen te borgen en hiervoor blijvend aandacht te vragen via de professionals in dejeugdgezondheidszorg en beleidsmakers. Verder kan systematische analyse van de aard enomstandigheden van elk sterfgeval aanwijzingen geven voor nieuwe preventiemogelijkheden.

Lens, F.
Kist-van Holthe, J .E.
HiraSing, R.A. (VU medisch centrum / EMGO+-Instituut, Amsterdam, The Netherlands)
Kindersterfte in Suriname : De belangrijkste doodsoorzaken onder 1- tot 19-jarigen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 5, 86-90)

Ter bevordering van de jeugdgezondheidszorg en het terugdringen van de kindersterfte in Suriname is een concreet gezondheidsbeleid van belang. Met sterfteonderzoek kan nagegaan worden welke aandoeningen veel voorkomen, waar gezondheidswinst behaald kan worden en hoe verantwoorde prioritering kan plaatsvinden bij financiële beperkingen. Ter ondersteuning hiervan is onderzoek gedaan naar de belangrijkste doodsoorzaken onder 1- tot 19-jarigen in de periode 2000-2008. Voor het onderzoek zijn overlijdenscertificaten gecodeerd aan de hand van de International Classification of Diseases 10 (ICD 10). De kindersterfte daalde in de periode 2000-2003 van 145 naar 100 kinderen per jaar. Hierna stabiliseerde de kindersterfte rond 100 tot 120 per jaar. De belangrijkste doodsoorzaken onder 1- tot 19-jarigen in de periode 2000-2008 waren infectieziekten, verkeersongevallen en zelfmoord. Sterfte door infectieziekten daalde door afname van de sterfte ten gevolge van hiv en malaria. Daarentegen verdubbelde zowel het aantal verkeersongevallen als het aantal zelfmoorden in de periode 2000-2008. Een gunstige ontwikkeling in het verloop van de kindersterfte in 2000-2008 is de daling van hetaantal sterfgevallen door infectieziekten. Continueren van de bestaande interventies ter bestrijding van malaria wordt daarom sterk aangeraden. Extra aandacht voor preventie van hivoverdracht van moeder op kind is een aanbeveling. De stijging in het aantal verkeersongevallen en zelfmoorden is zorgwekkend. Vooral op het gebied van zelfmoordpreventie valt nog veel winst te behalen; op dit moment richten weinig organisaties zich op de psychische gezondheid van de jeugd.

Leerdam, F.J.M. van (Inspectie voor de Gezondheidszorg, Amsterdam, The Netherlands)
Timmer, J.
van Schaik, D.T.
Pachen, V.M.M.M.
Boumans, R.J.
Wijngaarden, J.K.
De kwaliteit van de Jeugdgezondheidszorg in beeld?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 5, 91-92)

De Inspectie voor de Gezondheidszorg stimuleert het veld van de Jeugdgezondheidszorg haar kwaliteit te verbeteren, onder meer door thematische toezichtonderzoeken. De Inspectie heeft moeten constateren dat verantwoording door de JGZ op dit moment nog niet mogelijk is op basis van doorgaans door het veld zelf geformuleerde indicatoren. De oorzaken hiervoor zijn divers, maar kunnen niet goed onderscheiden worden. Daarom brengt de Inspectie het rapport van het onderzoek uit 2011 niet uit en start nog in 2012 een onderzoek met meer open vragen om een oordeel over de kwaliteit van de JGZ te kunnen geven.

Conyn-van Spaendonck, M.A.E. (Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, The Netherlands)
Terugblik Rijksvaccinatieprogramma 2011
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 5, 93-95)

In 2011 zijn in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) twee veranderingen doorgevoerd, waardoor de bevolking beter tegen infectieziekten wordt beschermd. In de eerste plaats worden sindsdien alle kinderen tegen hepatitis B gevaccineerd; voorheen waren dat alleen bepaalde risicogroepen. Daarnaast wordt een nieuw vaccin tegen pneumokokkenziekte gebruikt dat tegen 10 typen van de pneumokokbacterie beschermt in plaats van 7. Deze ontwikkelingen zijn beschreven in het RIVM-rapport getiteld ‘Terugblik Rijksvaccinatieprogramma 2011’. In dit artikel worden de voor de JGZ-medewerkers relevante delen beschreven.

ZonMW-Vernieuwingsprojecten uitvoeringspraktijk jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 5, 95-98)

In het kader van haar programma ‘Vernieuwingsprojecten Uitvoeringspraktijk Jeugdgezondheidszorg’ voert ZonMW projecten uit, waarvan hier de introductie is opgenomen. De projectbeschrijving is beschikbaar via http://www.zonmw.nl en de zoekterm ‘uitvoeringspraktijk’.

van Leerdam, F.J.M.
Nieuws vanuit de Inspectie : Analyseer en leer
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 5, 99-99)

Jaargang 44 (2012) 6

Staal, Ingrid
Redactioneel : ‘Yes, we can!’
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 6, 101-101)

L’Hoir, M.P. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Vlasblom, E.
Boere-Boonekamp, M.M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
van Dommelen, P.
Schmelt, D.
Dreiskämper, D.
Naul, R. (Willibald Gebhardt Instititut, Universiteit van Duisburg-Essen, Duisburg-Essen, Duitsland)
Slaap en overgewicht in Europees onderzoek : Gezonde Kinderen in een Gezonde Kindomgeving (GKGK)
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 6, 102-104)

Er blijkt een relatie te bestaan tussen de nachtrust van kinderen in het weekend en overgewicht. Dit blijkt uit de eerste resultaten van een longitudinaal onderzoek bij kinderen in de leeftijd van 7 à 8 jaar in 6 Nederlandse (n = 474) en 6 Duitse steden (n = 393) naar de relatie tussen slaap en overgewicht. Met dat de nachtrust in het weekend met 1 uur daalt, stijgt de prevalentie van overgewicht met een factor 1,42 (95%-BI 1,09-1,86; p = 0,010). Door de week is dit verband niet significant, hoewel de relatie in dezelfde richting wijst (p = 0,2). Deze resultaten bevestigen het belang van het stimuleren van voldoende slaap, naast het bevorderen van bewegen en gezonde voeding bij de preventie van overgewicht.

Dera-de Bie, E. (Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg, GroenekruisDomicura, Maastricht, The Netherlands)
Jansen, M.
Gerver, W .J. (Maastricht University Medical Center, Maastricht, The Netherlands)
Belemmerende factoren in de preventie van overgewicht bij jonge kinderen: een exploratief kwalitatief onderzoek bij jeugdgezondheidszorgprofessionals
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 6, 105-112)

Het doel van deze studie was het nagaan van belemmerende factoren bij de preventie van overgewicht bij het jonge kind. Hiertoe zijn in 2007 diepte-interviews uitgevoerd bij in totaal 12 artsen en verpleegkundigen jeugdgezondheidszorg (JGZ). Alle interviews zijn op geluidsband opgenomen, vervolgens uitgeschreven en thematisch geanalyseerd. Twee onderzoekers hebben onafhankelijk van elkaar 2 teksten gecodeerd en na samenspraak is er een codeboek geschreven. De resultaten suggereren dat JGZ-professionals zich er onvoldoende bewust van zijn dat het eerste levensjaar van het kind al een belangrijke periode is in de preventie van overgewicht. Ook overgewicht bespreekbaar maken en ongemotiveerde ouders bewegen tot een gezonde leefstijl voor hun kind wordt als moeilijk ervaren door de JGZ-professionals. Uit de resultaten blijkt dat de preventieve overgewichtactiviteiten en lokale protocollen in Nederland niet adequaat worden uitgevoerd. De uitkomsten van deze studie duiden erop dat er mogelijkheden zijn om de preventie van overgewicht in de jeugdgezondheidszorg te verbeteren. Deze mogelijkheden liggen op het gebied van vroegtijdige signalering van (risico op) overgewicht, het bespreekbaar maken van het onderwerp overgewicht met de ouder en de implementatie van overgewichtactiviteiten en -protocollen.

Pachen, V.M.M.M.
Deursen, E.E.M.
Vechten tegen de bierkaai? Voorkomen en verminderen van alcoholgebruik onder jongeren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 6, 113-114)

de Hoog, M.L.A. (Amsterdam Medisch Centrum, Amsterdam, The Netherland)
Stronks, K. (Amsterdam Medisch Centrum, Amsterdam, The Netherland)
van Eijsden, M. (GGD Amsterdam, Amsterdam, The Netherland)
Gemke, R.J.B.J. (Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam, The Netherland)
Vrijkotte, T.G.M. (Amsterdam Medisch Centrum, Amsterdam, The Netherland)
Abstracts Nederlands Congres Volksgezondheid 2012
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 6, 113-113)

Op 11 en 12 april jl. vond het Nederlands Congres Volksgezondheid plaats. Een breed scala aan onderwerpen passeerde daar de revue: van alcohol, diversiteit, riskante leefstijl, interventies, de evaluatie van de effectiviteit van JUMP-in, tot de jeugdgezondheidszorg. Wij presenteren een kleine selectie abstracts.

Simons, M. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Bernaards, C.M. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Slinger, J. (TNO, Leiden, The Netherlands)
De rol van actieve computer games bij het fysiek activiteitenpatroon van Nederlandse adolescenten
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 6, 114-114)

van der Ploeg, C.P.B. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Theunissen, M.H.C. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Broerse, A. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Bezem, J. (GGD Gelderland-Midden, Arnhem, The Netherlands)
Kamphuis, M. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Kocken, P.L. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Triage in de jeugdgezondheidszorg (JGZ): een pilotonderzoek
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 6, 114-115)

van Stralen, M.M. (Vrije Universiteit medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Yildirim, M. (Vrije Universiteit medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
te Velde, S.J. (Vrije Universiteit medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
van Mechelen, W. (Vrije Universiteit medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Brug, J. (Vrije Universiteit medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Chin A Paw, M. (Vrije Universiteit medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Hoe evalueer ik hoe mijn interventie werkt? Analyse van mediatoren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 6, 115-115)

Chin A Paw, M. (Vrije Universiteit medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
de Meij, J. (Vrije Universiteit medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Effectevaluatie van het JUMP-in programma na 3 jaar: een casecontrolstudie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 6, 116-116)

van Stralen, M.M. (Vrije Universiteit medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
de Meij, J. (GGD, Amsterdam, The Netherlands)
te Velde, S.J. (Vrije Universiteit medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
van der Wal, M.F. (GGD, Amsterdam, The Netherlands)
van Mechelen, W. (Vrije Universiteit medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Chin A Paw, M. (Vrije Universiteit medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Wat werkte er in de JUMP-in interventie en wat niet? Analyse van de werkingsmechanismen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 6, 116-116)

van Leerdam, F.J.M.
Nieuws vanuit de Inspectie : Wegen en meten
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2012 (44) 6, 117-117)

Jaargang 45 (2013) 1

van Eijck, Jan
Redactioneel : Na 33 jaar jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 1, 1-1)

Leroy, R. (Departement Mondgezondheidswetenschappen, KU Leuven, Leuven, The Netherlands)
Bogaerts, K. (KU Leuven en Universiteit Hasselt, Leuven en Hasselt, The Netherlands)
Hoppenbrouwers, K. (KU Leuven, Leuven, The Netherlands)
Martens, L. (Universiteit Gent, Gent, The Netherlands)
Declerck, D. (Departement Mondgezondheidswetenschappen, KU Leuven, Leuven, The Netherlands)
Tandartsbezoek bij peuters en kleuters. Resultaten van onderzoek in Vlaanderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 1, 2-6)

Op dit moment is onze kennis over het tandartsbezoek bij peuters en kleuters in Vlaanderen zeer beperkt. Om hier een beter beeld van te krijgen, is gebruik gemaakt van de databank van het mondgezondheidspromotieproject ‘Tandje de Voorste’. Met behulp van gevalideerde vragenlijsten werd informatie verzameld over het tandartsbezoek van 1057 3- en 5-jarige kinderen. Op de leeftijd van 3 jaar had 62% van de kinderen nog geen bezoek gebracht aan de tandarts; op de leeftijd van 5 jaar was dat 21%. Multivariabele regressieanalyses lieten zien dat eerstgeborenen, kinderen van laaggeschoolde ouders en kinderen van wie de ouders zelf niet recent naar de tandarts waren geweest een veel kleinere kans hadden om op jonge leeftijd een bezoek aan de tandarts te brengen. Promotiecampagnes zouden vooral aan deze groepen extra aandacht moeten geven. Dit artikel vat de belangrijkste bevindingen samen van: Leroy R, Bogaerts K, Hoppenbrouwers K, Martens LC, Declerck D. Dental attendance in preschool children - a prospective study. Int J Paediatr Dent. 2012. Feb 22. doi: 10.1111/j.1365-263X.2012.01227.x. [Epub ahead of print.]

Staal, I.I.E. (afdeling JGZ, GGD Zeeland, Goes, The Netherlands)
Hermanns, J.M.A. (Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands)
Schrijvers, A.J.P.
van Stel, H.F. (Julius Centrum, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, The Netherlands)
Vroegsignalering van opvoed- en opgroeiproblemen bij peuters: validiteit en betrouwbaarheid van een gestructureerd interview
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 1, 7-15)

SPARK (Signaleren van Problemen en Analyse van Risico bij opvoeden en ontwikkeling van Kinderen) is een gestructureerd vraaggesprek voor gebruik binnen de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) om (risico op) opvoedings- en ontwikkelingsproblemen bij jonge kinderen vroegtijdig te signaleren. SPARK combineert het perspectief van de ouders met de expertise van de JGZprofessional. In een groep van 2012 kinderen van 18 maanden in Zeeland zijn de meeteigenschappen van de SPARK onderzocht. De SPARK maakt op valide en betrouwbare wijze onderscheid tussen kinderen met hoog, verhoogd en laag risico op opvoedings- en ontwikkelingsproblemen. De SPARK is goed toepasbaar in de dagelijkse praktijk, levert snel inzicht in wat er speelt in een gezin en draagt bij aan een zorgvuldige risicotaxatie door de jeugdverpleegkundigen. De SPARK levert in samenspraak met de ouders direct bruikbare informatie op voor het bepalen van welke en hoeveel zorg nodig is. Met het afnemen van alleen zelfrapportagevragenlijsten wordt een risicovolle groep gemist. Met ouders systematisch doornemen van hun zorgen en steunbehoefte op het brede terrein van opvoeding en ontwikkeling is een goede manier van risicosignalering door JGZ-professionals. Implementatie van de SPARK in de rest van Nederland lijkt zinvol.

EUSUHM 2013 ‘Breaking down the barriers: reducing health inequalities for Europe’s children and young people’
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 1, 15-15)

de Hoog, M.L.A. (afdeling Sociale Geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands)
van Eijsden, M. (afdeling Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering, GGD Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands)
Stronks, K. (afdeling Sociale Geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands)
Gemke, R.J.B.J. (Vrije Universiteit medisch centrum en EMGO+ Institute for Health and Care Research, Amsterdam, The Netherlands)
de Vrijkotte, T.G.M. (afdeling Sociale Geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands)
Etnische verschillen in de prevalentie van overgewicht bij 2-jarige kinderen. De rol van prenatale factoren, geboorte-uitkomsten en postnatale factoren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 1, 16-22)

Kinderen van niet-Westerse afkomst hebben een verhoogd risico op overgewicht en obesitas. Dit onderzoek bekijkt in hoeverre deze verschillen al aanwezig zijn op de leeftijd van 2 jaar en welke prenatale factoren, geboorte-uitkomsten en/of postnatale factoren mogelijk een verklaring bieden voor deze etnische verschillen. Gegevens zijn afkomstig van de Amsterdam Born Children and their Development (ABCD) cohortstudie. Dit betreft 3120 2-jarige kinderen, verdeelt over 8 etnische groepen (Nederlands, Surinaams-Hindostaans, Surinaams-Creools, Antilliaans, Turks, Marokkaans, Ghanees en een overige niet-Nederlandse groep). Ze werden onderverdeeld in 2 groepen: met en zonder overgewicht (inclusief obesitas). De verklarende rol van bovengenoemde factoren werd onderzocht. Daaruit bleek dat het percentage overgewicht 2-3 keer hoger was bij de Turkse (19,3%), Marokkaanse (16,9%) en Ghanese (17,5%) kinderen dan bij kinderen van autochtone afkomst (7,2%). De body mass index (BMI) van de moeder voor de zwangerschap (prenataal) verklaarde 13% van de etnische verschillen in overgewicht. De belangrijkste factor was echter de gewichtstoename in de eerste 6 maanden (postnataal); deze factor verklaarde bijna 50% van deze verschillen. Een hoge prenatale BMI van de moeder, maar vooral de postnatale groei van het kind in de eerste 6 maanden, zijn aangrijpingspunten voor preventie van overgewicht op jonge leeftijd bij kinderen van Turkse, Marokkaans en Ghanese afkomst. Er is meer onderzoek nodig naar de onderliggende factoren van deze vroege gewichtstoename om overgewicht op jonge leeftijd bij deze kinderen te voorkomen en daardoor de etnische verschillen te verkleinen.

Jaargang 45 (2013) 2

Hoppenbrouwers, Karel
De jeugdgezondheidszorg maakt het verschil
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 2, 25-25)

Mejdoubi, J.
van den Heijkant, S.C.C.M.
Struijf, E. (Afdeling Jeugdzorg, jeugdarts, GGD Hollands Noorden, Schagen, The Netherlands)
van Leerdam, F.J.M.
HiraSing, R.A. (afdeling Sociale Geneeskunde, Vrije Universiteit medisch centrum, EMGO+-Instituut, Amsterdam, The Netherlands)
Crijnen, A.A.M. (kinder- en jeugdpsychiater, de Bascule, Academisch, Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Amsterdam, The Netherlands)
Risicofactoren voor kindermishandeling bij jonge hoogrisicozwangeren: design van het VoorZorgonderzoek
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 2, 26-31)

Een lage sociaal-economische status gecombineerd met andere risicofactoren beïnvloedt de lichamelijke en psychosociale gezondheid vanaf de kinderleeftijd tot volwassenheid. Bovendien worden deze factoren van de ene op de andere generatie overgedragen. De impact ervan is enorm. In de Verenigde Staten van Amerika (VS) richt het Nurse Family Partnership (NFP) programma zich op jonge hoogrisicozwangeren en hun kinderen. Nederland is het eerste land buiten de VS dat dit programma mag gaan gebruiken, onder de naam VoorZorg. VoorZorg wordt in 3 elkaar overlappende fasen ontwikkeld. Fase 1 bestond uit vertaling en culturele aanpassing van het NFP-programma en de opzet van een tweetrapsselectieprocedure. Fase 2 bestond uit een pilotfase waarin de voorwaarden voor implementatie zijn onderzocht. Op dit moment loopt fase 3: een gerandomiseerd onderzoek, om na te gaan of de effecten van de VoorZorginterventie in Nederland vergelijkbaar zijn met die in de VS, op grond van het feit dat de gezondheidszorg in Nederland anders is ingericht dan in de VS. De primaire uitkomstmaten van dit onderzoek zijn stoppen met roken tijdens de zwangerschap en na de bevalling, geboorte-uitkomsten, ontwikkeling van de kinderen, kindermishandeling en huiselijk geweld. Onze hypothese is dat VoorZorg doeltreffend is in het aanpakken van risicofactoren bij deze vrouwen en hun kinderen.

L’Hoir, M.P.
Grooth uis-Oudshoorn, C.G.M.
Scheltes, M. (Universiteit Twente, Enschede, The Netherlands)
van Sleuwen, B.E. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Boere-Boonekamp, M.M. (TNO Child Health, Leiden en Universiteit Twente, Enschede, The Netherlands)
Tiende Peiling Veilig Slapen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 2, 32-38)

In Nederland is de incidentie van wiegendood enorm gedaald na 1987, het jaar waarin de buikligging werd afgeraden. De lage incidentie danken wij aan de succesvolle preventieprogramma’s, uitgevoerd door verloskundige zorg, kraamzorg, jeugdgezondheidszorg en kindergeneeskunde. Voortdurende monitoring van het vóórkomen van wiegendood, zorgvuldige analyse van de gevallen die zich voordoen en regelmatige peilingen onder ouders van potentieel risicovolle gedragingen blijven noodzakelijk om de behaalde successen zeker te stellen. Dit artikel beschrijft de resultaten van de tiende ‘Landelijke Peiling Veilig Slapen’. Nederland slaagt erin om door middel van voortgaande preventie, de incidentie van wiegendood laag te houden. De inspanningen dienen onverminderd te worden voortgezet.

de Kroon, M.L.A.
Renders, C.M. (afdeling Gezondheidswetenschappen, EMGO+-Instituut, Amsterdam, The Netherlands)
van Wouwe, J.P.
van Buuren, S. (TNO, Leiden, The Netherlands)
HiraSing, R.A. (afdeling Sociale Geneeskunde, Vrije Universiteit medisch centrum, EMGO+-Instituut, Amsterdam, The Netherlands)
Primaire preventie van overgewicht: gevoelige leeftijdsintervallen en predictie. Het Terneuzen Geboorte Cohort
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 2, 39-43)

In het Terneuzen Onderzoek naar Preventie zijn overgewicht en cardiometabole risicofactoren op jongvolwassen leeftijd bestudeerd in relatie tot de veranderingen in body mass index (BMI) tussen de geboorte en 18-jarige leeftijd. Deze studie is gebaseerd op het Terneuzen Geboorte Cohort, waarbij prospectief verkregen gegevens zijn verkregen via de jeugdgezondheidszorg (JGZ) van GGD Zeeland. Bij de analyses is gebruik gemaakt van de brokenstickmethode en van lineaire en logistische regressieanalyses. Het leeftijdsinterval 2-6 jaar was het meest voorspellend voor overgewicht en de meeste cardiometabole uitkomsten op jongvolwassen leeftijd. Deze resultaten vragen speciale aandacht van de JGZ voor een stijgende BMI-standaarddeviatiescore (SDS) gedurende het leeftijdsinterval 2-6 jaar, ook als er nog geen sprake is van overgewicht. Hierbij kunnen predictie-instrumenten nuttig zijn. Het monitoren en stabiliseren van de BMI SDS gedurende dit leeftijdsinterval draagt waarschijnlijk niet alleen bij aan de preventie van overgewicht op jongvolwassen leeftijd, maar ook aan een goede cardiometabole gezondheidstoestand op latere leeftijd.

Bakker, M.E.C.
Engelberts, A.C. (afdeling Kindergeneeskunde, Orbis Medisch Centrum, Sittard, The Netherlands)
Referaat. Verstikking door gebruik positioneringsmiddelen bij zuigelingen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 2, 44-45)

Devogelaer, N. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, KU Leuven, Leuven, Belgium)
Guérin, C. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, KU Leuven, Leuven, Belgium)
Hoppenbrouwers, K. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, KU Leuven, Leuven, Belgium)
Veilig slapen en wiegendood in Vlaanderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 2, 45-46)

Naar analogie van de Nederlandse Jeugdgezondheidszorg startte Kind en Gezin in 1995, via de consultatiebureaus en opvangvoorzieningen, met de actie ‘Veilig Slapen’ voor ouders van een pasgeboren baby of zuigeling. De adviezen leidden tot een drastische daling van het aantal gevallen van wiegendood. De dalende trend heeft zich echter niet voortgezet. Dit artikel bespreekt de uitkomst van enquêtes naar de slaaphouding van baby’s in Vlaanderen en blikt vooruit op de toekomst.

Kamphuis, Mascha
Wielaart, Karien
OPROEP aan alle jeugdartsen! : Besturendag SUCCESSEN delen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 2, 47-47)

Jaargang 45 (2013) 3

Kobussen, Margot
Boere-Boonekamp, Magda
Voortgaande professionalisering!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 3, 49-49)

Lanting, C.I. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Heerdink, N. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
JGZ-Richtlijn ‘Astma bij kinderen (0-19 jaar)’
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 3, 50-51)

Boere-Boonekamp, M.M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
van Vlimmeren, L.A. (afdeling Revalidatie, sectie Kinderfysiotherapie, Universitair Medisch Centrum St Radboud, Leiden, The Netherlands)
JGZ-richtlijn ‘Preventie, signalering en aanpak van voorkeurshouding en schedelvervorming’
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 3, 52-54)

Deurloo, J.A. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
van Gameren-Oosterom, H.B.M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
JGZ-Richtlijn ‘Huidafwijkingen’
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 3, 55-56)

Beltman, M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Kamphuis, M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
JGZ-Richtlijn ‘Zindelijkheid urine en feces’
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 3, 56-59)

Kist-van Holthe, J.E. (EMGO+-instituut/Vrije Universiteit medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Hafkamp-de Groen, E. (afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, The Netherlands)
Boere-Boonekamp, M.M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Kamphuis, M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Fleuren, M.A.H. (TNO Life Style, Leiden, The Netherlands)
Raat, H. (afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, The Netherlands)
HiraSing, R.A. (EMGO+-instituut/Vrije Universiteit medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Programmeringstudie Richtlijnen Jeugdgezondheidszorg 2012
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 3, 60-66)

De Programmeringstudie 2012 is uitgevoerd ter onderbouwing van het ZonMw-programma ‘Richtlijnen Jeugdgezondheidszorg 2013-2018’. Met onlinevragenlijsten is onderzocht waar de behoefte ligt binnen de jeugdgezondheidszorg (JGZ) ten aanzien van herziening of ontwikkeling van richtlijnen en welke onderwerpen prioriteit moeten krijgen. Criteria voor prioritering waren de ernst van de aandoening en de te behalen gezondheidswinst. Vervolgens is rekening gehouden met de keuze van de JGZ-professionals in de behoeftepeiling en de beschikbaarheid van afgerond of lopend wetenschappelijk onderzoek. Er zijn 376 vragenlijsten ingevuld. Er bestaat behoefte aan richtlijnen over depressie, angst (inclusief faalangst), draaglast/draagkracht, ouder-kindrelatie, spraak-taalontwikkeling, motorische ontwikkeling, slapen, heupdysplasie, extremiteiten en ondergewicht. Er is behoefte aan herziening van de richtlijnen over de onderwerpen kindermishandeling, psychosociale problemen en gehoorproblemen. Door de projectgroep zijn hieraan de onderwerpen scoliose en hartafwijkingen toegevoegd, omdat deze richtlijnen inmiddels meer dan 5 jaar oud zijn en er nieuwe ontwikkelingen op dit gebied zijn.

Dronkers, F.
Richtlijnen jeugdzorg: aanbevelingen voor de jeugdzorgprofessional
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 3, 66-67)

Net als in zoveel maatschappelijke organisaties is ook binnen de jeugdzorg een kanteling zichtbaar van de structuur in the lead naar de professional in the lead. Dit leidt tot een grotere autonome ruimte voor die professional, die immers voor de continuïteit van de zorg en de samenwerking kunnen zorgen. Onderdeel van de professionaliseringsslag is de ontwikkeling van evidence-based richtlijnen voor de jeugdzorg. Deze richtlijnen hebben een eigen perspectief en als er al richtlijnen bestaan met hetzelfde onderwerp, zullen zij daar op aansluiten en complementaire kennis bevatten. Vóór april 2015 zullen 13, mogelijk 14 richtlijnen het licht zien. Veel is nieuw en anders: ook dat van alle richtlijnen een cliëntversie ontwikkeld wordt.

Hoppenbrouwers, K. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, KU Leuven, Leuven, Belgium)
van Hoeck, K. (Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg, Leuven, Belgium)
Een kroniek van meer dan tien jaar standaard- en richtlijnontwikkeling in de Vlaamse jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 3, 68-69)

De Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging van Jeugdgezondheidszorg (VWVJ) is in 2001, in opdracht van de Vlaamse minister van Volksgezondheid, gestart met het ontwikkelen van een visie en stappenplan voor wetenschappelijk onderbouwde standaarden, geïnspireerd door het toenmalige ontwikkelingsplan van Nederlandse standaarden jeugdgezondheidszorg. Eind 2013 ziet de 7e standaard het licht. Voor de periode 2012-2016 werkt de VWVJ aan de ontwikkeling van richtlijnen en protocollen.

Straver-Kramer, M.T.
‘Wat fijn, een nieuwe JGZ-richtlijn!’
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 3, 69-71)

Implementatie van JGZ-richtlijnen is een proces dat in stappen wordt doorlopen, met in elke stap mogelijkheden voor deskundigheidsbevordering. Richtlijnen implementeren zich dan ook niet vanzelf. Bij de implementatie van richtlijnen neemt de kwaliteit van scholing toe als diverse aspecten van leren een plaats krijgen in de verschillende fasen van de implementatie van een JGZ-richtlijn. Voor stafmedewerkers, scholingsfunctionarissen en management is het een uitdaging binnen het kader van deskundigheidsbevordering alle fasen van een implementatieproces een plaats te geven. Bij een goede organisatorische inbedding van het implementatieproces kan de kwaliteitscyclus beter worden geborgd.

Dunnink, T. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, The Netherlands)
Richtlijnen implementeren zich niet vanzelf
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 3, 72-73)

JGZ-professionals én JGZ-organisaties bieden graag kwalitatief goede zorg aan jeugdigen en hun ouders. JGZ-richtlijnen, die sinds 1998 worden ontwikkeld, leveren aan deze zorg een belangrijke bijdrage. Maar, zo is de ervaring, ook in de JGZ implementeren richtlijnen zich niet vanzelf. Uit onderzoek blijkt dat het daadwerkelijke gebruik van richtlijnen vraagt om structurele implementatieactiviteiten. Met subsidie van ZonMw heeft het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) een implementatiestructuur ontwikkeld met onder meer een ondersteuningsaanbod voor JGZorganisaties bij de invoering van richtlijnen.

Hubers, M.M. (ZonMw, Den Haag, The Netherlands)
Richtlijnontwikkeling anno 2013
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 3, 73-74)

De afgelopen jaren is een stevig fundament gelegd voor een gedegen richtlijnontwikkeling. Richtlijnen zijn pas werkelijk bruikbaar als ze goed aansluiten op de dagelijkse praktijk van de jeugdprofessional. Met de start van het nieuwe programma ‘Richtlijnen Jeugdgezondheidszorg 2013-2018’ wil ZonMw inspelen op actuele ontwikkelingen, zoals de actualisering van het Basistakenpakket en werken aan vernieuwing.

Jaargang 45 (2013) 4

HiraSing, Remy
Spreek ze aan!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 4, 77-77)

ten Vergert-Jordans, E.M.J. (afdeling Gezondheidswetenschappen, GGD Friesland en Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, The Netherlands)
Bocca-Tjeertes, I.F.A. (Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, The Netherlands)
Kerstjens, J.M. (Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, The Netherlands)
van Buuren, S. (Leiden Universiteit, Leiden, The Netherlands)
de Winter, A.F. (afdeling Gezondheidswetenschappen, GGD Friesland en Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, The Netherlands)
Reijneveld, S.A. (afdeling Gezondheidswetenschappen, GGD Friesland en Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, The Netherlands)
Bos, A.F. (Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, The Netherlands)
Hoe groeien te vroeg geboren kinderen in Nederland gedurende de eerste vier levensjaren?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 4, 78-87)

Talma, H. (afdeling Sociale Geneeskunde en het EMGO Instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg, VUmc, Amsterdam, The Netherlands)
Schwiebbe, L. (afdeling Sociale Geneeskunde en het EMGO Instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg, VUmc, Amsterdam, The Netherlands)
Renders, C.M. (afdeling Gezondheidswetenschappen en het EMGO Instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg, Vrije Universiteit, Amsterdam, The Netherlands)
van Mil, E.G.A.H. (afdeling Kindergeneeskunde, Jeroen Bosch Ziekenhuis, Den Bosch, The Netherlands)
Fetter, W.P.F. (afdeling Kindergeneeskunde, VUmc, Amsterdam, The Netherlands)
Kalidien, S. (afdeling Sociale Geneeskunde en het EMGO Instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg, VUmc, Amsterdam, The Netherlands)
HiraSing, R.A. (afdeling Sociale Geneeskunde en het EMGO Instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg, VUmc, Amsterdam, The Netherlands)
Grote variatie in diagnostiek en behandeling van obese kinderen door kinderartsen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 4, 88-92)

Volgens de CBO-richtlijn Obesitas en de richtlijn Overgewicht voor de jeugdgezondheidszorg moeten kinderen met obesitas naar de kinderarts worden verwezen voor onderzoek naar onderliggende oorzaken en comorbiditeit. Er is weinig bekend over het verdere beloop.Doel. Onderzoeken welke diagnostiek en behandeling kinderartsen inzetten bij kinderen met overgewicht en obesitas. Methode. Vragenlijsten over diagnostiek en behandeling van kinderen met obesitas zijn in juni 2009 naar alle (n = 583) kinderartsen in algemene ziekenhuizen en naar vertegenwoordigers van de academische ziekenhuizen (n = 8) verstuurd. Resultaten. De vragenlijst werd geretourneerd door 290 van de 583 (50%) kinderartsen in 84/99 (85%) van de algemene ziekenhuizen en door alle vertegenwoordigers van de kinderafdelingen van de academische ziekenhuizen (8/8; 100%). Van de 290 kinderartsen behandelen er 88 kinderen met overgewicht en obesitas. De hier beschreven resultaten betreffen deze kinderartsen. Om obesitas bij kinderen vast te stellen gebruikt 41% van de kinderartsen de grenswaarden voor volwassenen van de body mass index (BMI). 34% gebruikt geslacht- en leeftijdspecifi eke BMI-criteria voor kinderen van de International Obesity Task Force. Bijna alle (95%) kinderartsen meten de bloeddruk. Twee derde (58/88; 66%) van de kinderartsen vraagt bij kinderen met obesitas altijd bloedonderzoek aan, meestal (nuchter) vetspectrum (78%) en glucose (69%).59 kinderartsen verwijzen naar 30 verschillende behandelprogramma’s voor dikke kinderen. Conclusie. Er is een grote variatie tussen kinderartsen in diagnostiek en behandeling van obese kinderen. Uniformiteit in diagnostiek en behandeling is van belang om betrouwbaar comorbiditeit vast te stellen en effectiviteit van behandelprogramma’s te kunnen onderzoeken.

Kist-van Holthe, J.E. (afdeling Sociale Geneeskunde, Vrije Universiteit medisch centrum, EMGO+-Instituut, Amsterdam, The Netherlands)
Referaat. Veel obese kinderen hebben risicofactoren voor hart- en vaatziekten
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 4, 92-94)

Twee derde van de kinderen met morbide obesitas heeft één of meer risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Dat geldt zelfs voor jonge kinderen tussen de 2 en 12 jaar, zo blijkt uit een onderzoek van de afdeling Sociale Geneeskunde van VUmc uitgevoerd onder Nederlandse kinderartsen. Het onderzoek is gepubliceerd in Archives of Disease in Childhood (2012;97:818-21). Het doel van het onderzoek was nagaan hoe vaak kinderen met morbide obesitas in Nederland risicofactoren voor hart- en vaatziekten (zoals hypertensie of een afwijkend vetspectrum) en een afwijkend glucosemetabolisme hebben.

Heerdink, N. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Referaat. Effectiviteit van frenulotomie bij een korte tongriem: een gerandomiseerde trial
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 4, 95-96)

Dit referaat betreft een artikel dat verscheen in Pediatrics, over de effectiviteit van frenulotomie bij zuigelingen met een korte tongriem, met als titel Efficacy of neonatal release of ankyloglossia: A randomized trial.1

Rectificatie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 4, 96-96)

Jaargang 45 (2013) 5

Raat, Hein
Blijven benutten en versterken
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 97-97)

Bezem, J. (Veiligheid- en Gezondheidsregio Gelderland Midden, Arnhem, The Netherlands)
Kocken, P.L. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Triage en taakherschikking bij de uitvoering van preventieve gezondheidsonderzoeken van de jeugdgezondheidszorg (JGZ)
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 98-98)

Boere-Boonekam, M.M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
van Harten, L.V. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Vink, R.M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Kocken, P. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
De ‘schoolcoach’: de link tussen ouders en school en tussen onderwijs en zorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 99-99)

Deurloo, J.A. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
van der Vlugt, I. (Rutgers WPF, Utrecht, The Netherlands)
Maris, S. (Rutgers WPF, Utrecht, The Netherlands)
Kamphuis, M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Lanting, C. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Het ontwikkelen van de JGZ-richtlijn Seksuele Ontwikkeling
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 99-100)

Devogelaer, N. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Guérin, C. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Roelants, M. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Van Leeuwen, K. (Gezins- en Orthopedagogiek, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Wiersema, R. (Gezins- en Orthopedagogiek, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
De Cock, P. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Hoppenbrouwers, K. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Invloed van foetale blootstelling aan tabaksrook op vroegkinderlijke ontwikkeling van Vlaamse kinderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 100-100)

Diepeveen, F.B. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Dusseldorp, E. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Bol, G.W. (Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, The Netherlands)
Oudesluys-Murphy, A.M. (Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, The Netherlands)
Verkerk, P.H. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Vroege opsporing van taalontwikkelingsstoornissen met gebruik van taalmijlpalen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 101-101)

Gerritsen, J.M.A. (Vakgroep Sociale geneeskunde, School for Public Health and Primary Care (CAPHRI), Faculty of Health Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
Syurina, E.V. (Vakgroep Sociale geneeskunde, School for Public Health and Primary Care (CAPHRI), Faculty of Health Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
Hens, K. (Department of Health, Ethics and Society, School for Public Health and Primary Care (CAPHRI), Faculty of Health Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
Feron, F.J.M. (Vakgroep Sociale geneeskunde, School for Public Health and Primary Care (CAPHRI), Faculty of Health Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
Zijn ouders geïnteresseerd in de familieanamnese van hun kind? De opinie van ouders over de rol van de familieanamnese in de jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 101-102)

Gijzen, S. (Universiteit Twente, Enschede, The Netherlands)
L’Hoir, M.P. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Venneman, M. (Universiteit Münster, Münster, Duitsland)
Boere-Boonekamp, M.M. (Universiteit Twente, Enschede, The Netherlands)
Child Death Review: een grensoverstijgend project in Nederland en Duitsland
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 102-103)

Guérin, C. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, The Netherlands)
Roelants, M. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, The Netherlands)
Devogelaer, N. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, The Netherlands)
Van Leeuwen, K. (Onderzoekseenheid Gezins- en Orthopedagogiek, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, The Netherlands)
Wiersema, J.R. (Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Gent, Gent, The Netherlands)
Hoppenbrouwers, K. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, The Netherlands)
Duidelijke invloed van sociale determinanten op het voedingspatroon van jonge kinderen in Vlaanderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 102-102)

Hermans, A.J.M. (Netherlands School of Public and Occupational Health, Amsterdam, The Netherlands)
Seeleman, M.C. (Afdeling Sociale geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands)
Stronks, K. (Afdeling Sociale geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands)
Essink-Bot, M.L. (Afdeling Sociale geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands)
Inzicht in de culturele competentie van jeugdartsen en hun leerbehoeften op dit gebied
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 103-104)

Kocken, P. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Pannebakker, F. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Fekkes, M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Kuiper, R. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Gravesteijn, C. (De Haagse Hogeschool, Den Haag, The Netherlands)
Diekstra, R. (De Haagse Hogeschool, Den Haag, The Netherlands)
Effecten van het lesprogramma ‘Levensvaardigheden’ op gezondheid en gedrag van leerlingen van het voortgezet onderwijs
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 104-105)

Kist-van Holthe, J.E. (Vrije Universiteit medisch centrum/EMGO+, Amsterdam, The Netherlands)
Vlieg-Boerstra, B.J. (Emma Kinderziekenhuis, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Bulk-Bunschoten, A.M.W. (Vrije Universiteit medisch centrum/EMGO+, Amsterdam, The Netherlands)
Wensing-Souren, C.L. (Vrije Universiteit medisch centrum/EMGO+, Amsterdam, The Netherlands)
Sprikkelman, A.B. (Emma Kinderziekenhuis, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Kneepkens, C.M.F. (Vrije Universiteit medisch centrum/EMGO+, Amsterdam, The Netherlands)
Kuijpers, T. (CBO, Utrecht, The Netherlands)
de Kroon, M.L.A. (Vrije Universiteit medisch centrum/EMGO+, Amsterdam, The Netherlands)
HiraSing, R.A. (Vrije Universiteit medisch centrum/EMGO+, Amsterdam, The Netherlands)
Preventie, diagnostiek en behandeling van koemelkallergie, onderdeel van de JGZ-richtlijn Voedselovergevoeligheid
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 104-104)

Konijnendijk, A.A.J. (Universiteit Twente, Twente, The Netherlands)
Boere-Boonekamp, M.M. (Universiteit Twente, Twente, The Netherlands)
Haasnoot, M.E. (GGD Twente, Twente, The Netherlands)
Need, A. (Universiteit Twente, Twente, The Netherlands)
Belemmerende en bevorderende factoren bij het gebruik van de JGZ-richtlijn Secundaire Preventie Kindermishandeling
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 105-106)

Laureyns, M. (Kind en Gezin, Brussels, Belgium)
De Ronne, N. (Kind en Gezin, Brussels, Belgium)
Een evidence-based aanpak van koorts bij kinderen jonger dan 3 jaar in de preventieve gezinsondersteuning en kinderopvang in Vlaanderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 106-107)

Lanting, C.I. (TNO, Leiden, The Netherlands)
Heerdink, N. (TNO, Leiden, The Netherlands)
van Wouwe, J.P. (TNO, Leiden, The Netherlands)
JGZ-richtlijn Voeding en eetgedrag
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 106-106)

van Leerdam, F.J.M.
Timmer, J.
Kleijn-Varkevisser, M.
Prins, M.M.
Boumans, R.J.
van Wijngaarden, J.K.
Stimuleren van de invoering van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 107-107)

L’Hoir, M.P. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Vennemann, M. (Institute of Legal Medicine, Universiteit van Münster, Duitsland, Germany)
Oudshoorn, K.G.M. (Health Technology and Services Research, Universiteit Twente, Enschede, The Netherlands)
van Sleuwen, B.E. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Engelberts, A.C. (Orbis Medical Center, Sittard, The Netherlands)
Boere-Boonekamp, M.M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Wiegendoodpeilingen naar verzorgingsfactoren in Nederland en Noordrijn-Westfalen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 108-108)

Mejdoubi, J. (Department of Public and Occupational Health, EMGO+ Institute for Health and Care Research, VU University Medical Center, Amsterdam, The Netherlands)
van den Heijkant, S. (Department of Public and Occupational Health, EMGO+ Institute for Health and Care Research, VU University Medical Center, Amsterdam, The Netherlands)
van Leerdam, F. (Department of Public and Occupational Health, EMGO+ Institute for Health and Care Research, VU University Medical Center, Amsterdam, The Netherlands)
Heymans, M.W. (Department of Epidemiology and Biostatistics, VU University Medical Center, Amsterdam, The Netherlands)
Crijnen, A. (Academic Center for Child and Adolescent Psychiatry, De Bascule, Amsterdam, The Netherlands)
HiraSing, R.A. (Department of Public and Occupational Health, EMGO+ Institute for Health and Care Research, VU University Medical Center, Amsterdam, The Netherlands)
Het effect van VoorZorg op partnergeweld en kindermishandeling
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 108-109)

van der Pal, S.M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Heerdink, N. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Kamphuis, M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Pols, M. (Orde van Medisch Specialisten, Utrecht, The Netherlands)
Verloove-Vanhorick, P. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
JGZ-richtlijn Te vroeg en/of ‘small for gestational age’ (SGA) geboren kinderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 109-109)

Pannebakker, N.M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Kamphuis, M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Kocken, P.L. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Resultaten van een implementatieonderzoek naar de methodiek ‘Eén gezin, één plan’
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 109-110)

Pieters, C. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, The Netherlands)
Verschueren, K. (School- en Ontwikkelingspsychologie van Kind en Adolescent, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, The Netherlands)
Kieboom, T. (Centrum voor Begaafdheidsonderzoek, Antwerpen, Belgium)
Roelants, M. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, The Netherlands)
Van Leeuwen, K. (Gezins- en Orthopedagogiek, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, The Netherlands)
Desoete, A. (Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Gent, Gent, Belgium)
Hoppenbrouwers, K. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, The Netherlands)
Mentale gezondheid bij begaafde kinderen en jongeren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 110-111)

Pieters, C. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Verschueren, K. (School- en Ontwikkelingspsychologie van Kind en Adolescent, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Roelants, M. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Van Leeuwen, K. (Gezins- en Orthopedagogiek, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Wiersema, R. (Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Gent, Gent, Belgium)
Hoppenbrouwers, K. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Sociodemografische determinanten van mentale gezondheid bij Vlaamse jeugd
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 111-111)

Roelants, M. (Laboratorium Antropogenetica, Vrije Universiteit Brussel, Brussel, Belgium)
Hauspie, R. (Laboratorium Antropogenetica, Vrije Universiteit Brussel, Brussel, Belgium)
Hoppenbrouwers, K. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Conditionele groeimonitoring bij zuigelingen en jonge kinderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 111-112)

Syurina, E.V. (Vakgroep Sociale Geneeskunde, School for Public Health and Primary Care (CAPHRI), Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
Hens, K. (Vakgroep Health, Ethics and Society, School for Oncology and Developmental Biology (GROW), Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
Feron, F.J.M. (Vakgroep Sociale Geneeskunde, School for Public Health and Primary Care (CAPHRI), Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
Literatuurreview over tools voor het afnemen van de familieanamnese: de volgende stap naar het gebruik van genomics in de gezondheidszorg voor kinderen en jeugdigen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 112-113)

Syurina, E.V. (Vakgroep Sociale Geneeskunde, School for Public Health and Primary Care (CAPHRI), Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
Hens, K. (Vakgroep Health, Ethics and Society, School for Oncology and Developmental Biology (GROW), Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
Dondorp, W. (Vakgroep Health, Ethics and Society, School for Oncology and Developmental Biology (GROW), Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
Feron, F.J.M. (Vakgroep Sociale Geneeskunde, School for Public Health and Primary Care (CAPHRI), Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
De familieanamnese bij psychosociale problemen in de jeugdgezondheidszorg. Wordt deze gebruikt? Casus Zuid-Nederland
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 113-113)

Van Trimpont, I. (Departement Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
De Boeck, F. (Vlaams Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg, Leuven, Belgium)
De Cock, P. (Departement Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Pétry, K. (Departement Gezins- en Orthopedagogiek, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Hoppenbrouwers, K. (Departement Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Kinderen met cerebrale parese op school: barrières en kansen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 113-114)

Van den Branden, S. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Dierckx, H. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Guérin, C. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Roelants, M. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Van Leeuwen, K. (Onderzoeksgroep Gezins- en Orthopedagogiek, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Desoete, A. (Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Gent, Gent, Belgium)
Hoppenbrouwers, K. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Evidentie voor een sociale bias in het rapporteren van gezondheidsproblemen, behoefte aan hulp en zorggebruik bij jonge kinderen in Vlaanderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 114-115)

Van Kerschaver, E. (Kind en Gezin, Brussel, Belgium)
Vekeman, V. (Kind en Gezin, Brussel, Belgium)
Populatiescreening voor amblyogene factoren bij jonge kinderen met een automatische infrarood refractometer
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 115-115)

Vlasblom, E. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Beltman, M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Raat, H. (Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, The Netherlands)
Boere-Boonekamp, M.M. (Universiteit Twente, Rotterdam, The Netherlands)
L’Hoir, M.P. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Preventie van overgewicht en het verbeteren van slaap vanaf de geboorte tot de leeftijd van 13 maanden; voorlopige resultaten van de BBOFT+-interventie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 5, 115-116)

Jaargang 45 (2013) 6

Kobussen, Margot
Samen terugkijken, maar ook samen verder
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 6, 117-117)

van Klei-van Kleffens, C. (afdeling Jeugdgezondheidszorg, GG&GD Utrecht, Utrecht, The Netherlands)
Bierbooms, C.E.M. (afdeling Jeugdgezondheidszorg, GG&GD Utrecht, Utrecht, The Netherlands)
Toet, J. (afdeling Gezondheidsbevordering en Epidemiologie, GG&GD Utrecht, Utrecht, The Netherlands)
Smit, R.B.J. (Maatschappij en Gezondheid Beleid & Advies, afdeling Maatschappelijke Gezondheidsbevordering en Zorg, GG&GD Utrecht, Utrecht, The Netherlands)
Gaan we nog nabespreken? : Tevredenheid van jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen over de nabespreking van spreekuren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 6, 118-121)

De invoering van het digitaal dossier in de jeugdgezondheidszorg (JGZ) heeft de logistiek van de spreekuren veranderd. Dit betreft zowel de consulten door de jeugdarts en de jeugdverpleegkundige, als de nabespreking van de spreekuren in de JGZ voor 0- tot 4-jarigen. Een zorgvuldige nabespreking is van belang voor de samenwerking tussen jeugdarts, jeugdverpleegkundige, kind en ouders. Daarom onderzochten wij met een schriftelijke vragenlijst de tevredenheid over de nabespreking van jeugdarts en jeugdverpleegkundige die werkzaam zijn bij de GG&GD Utrecht. De respondenten beoordeelden (op een schaal van 0 tot 10) de inhoud van de nabespreking met een 7,1 en de tijdsduur ervan met een 6,7. Er werd geen verband gevonden tussen tevredenheid over de nabespreking en werkervaring, functie (arts of verpleegkundige), onderling vertrouwen of opvatting over verantwoordelijkheid voor het consult. Als suggesties voor verbetering van de nabespreking gaf zowel jeugdarts als jeugdverpleegkundige aan alleen bijzonderheden te bespreken en de uitloop van het spreekuur te beperken. Omdat overleg efficiënter verloopt als men systematisch de diverse aspecten van de gezondheid, groei en ontwikkeling naloopt, adviseren wij om tijdens de nabespreking gebruik te maken van een standaardagenda en actiepunten vast te leggen.

Kist-van Holthe, J.E. (afdeling Sociale Geneeskunde, EMGO+ Instituut/VU medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Genç, S.
Bleeker, H.
HiraSing, R.A. (afdeling Sociale Geneeskunde, EMGO+ Instituut/VU medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Waarom roken Turkse vrouwen in Nederland tijdens de zwangerschap?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 6, 122-125)

Turkse vrouwen roken vaker tijdens de zwangerschap dan Nederlandse vrouwen en ook vaker vergeleken met andere etnische groepen. Roken is schadelijk voor zowel de moeder als voor het nog ongeboren kind. Doel van het onderzoek was te achterhalen wat de beweegredenen zijn van in Nederland wonende Turkse vrouwen om te (blijven) roken tijdens de zwangerschap. Om dit na te gaan, hebben we 15 Turkse vrouwen die roken of gerookt hebben tijdens hun zwangerschap een op een (n = 10) of in een focusgroep (n = 5) geïnterviewd. De uitkomsten zijn gecategoriseerd met gebruikmaking van het Attitude, Sociale invloed en Eigen effectiviteit model (ASE-model). De beweegredenen om te blijven roken tijdens de zwangerschap waren (in willekeurige volgorde): ‘attitude’ (onwetendheid over schadelijke effecten op de foetus, God bepaalt de gezondheid van het kind, bezorgdheid over gezondheid van de foetus); ‘sociale invloeden’ (roken van de partner, hoog oplopende emotionele situaties, probleem- en stressfactoren, diepe eenzaamheid) en ‘eigen effectiviteit’ (hunkeren naar sigaretten, gevoel van eigen gedachten en gevoelens niet kunnen delen met partner en anderen). Zwangere Turkse vrouwen vinden het moeilijk om te stoppen met roken. Inzicht in en begrip van de leefwereld van Turkse vrouwen die roken, kan leiden tot verbetering van rookpreventie- en interventiestrategieën. Een interventie op maat waarbij de gezondheidszorgmedewerker(s) bekend is/zijn met de sociale situatie en de gezichtspunten van de vrouw is aan te bevelen. Steun van de partner bij het stoppen met roken is voor de Turkse vrouw onmisbaar. Aangepaste assertiviteits- en empowermenttrainingen kunnen Turkse vrouwen hierbij helpen

van Dale, D. (RIVM Centrum Gezond Leven, Bilthoven, The Netherlands)
Dunnink, T. (RIVM Centrum Gezond Leven, Bilthoven, The Netherlands)
Cloostermans, L. (RIVM Centrum Gezond Leven, Bilthoven, The Netherlands)
Zwikker, M.C. (Nederlands Jeugdinstituut, Utrecht, The Netherlands)
Jeugdinterventies: van kwantiteit naar kwaliteit
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 6, 126-129)

Om professionals, beleidsmakers en onderzoekers te voorzien van informatie over de kwaliteit en effectiviteit van interventies in de verschillende werkvelden bestaat er sinds 2007 een erkenningssysteem voor jeugd- en leefstijlinterventies. Het systeem is ontwikkeld door de gezamenlijke inspanning van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en het RIVM/Centrum Gezond Leven (CGL). Sinds 2013 hebben MOVISIE en het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen zich bij dit erkenningsysteem aangesloten. Kwaliteitsbeoordeling vindt plaats aan de hand van vastgestelde criteria en wordt uitgevoerd door een onafhankelijke commissie met leden uit de wereld van de praktijk, de wetenschap en het beleid. Sinds medio 2013 kan een interventie worden beoordeeld als ‘Goed onderbouwd’ en ‘Effectief’ (met een indicatie voor de mate van effectiviteit), en beoordeelt de commissie de ‘Uitvoerbaarheid’ van de interventie. De beoordeelde interventies zijn te vinden via de website van het NCJ, via Loketgezondleven.nl van het CGL en in de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het NJi. Ten tijde van het schrijven van dit artikel waren meer dan 300 interventies erkend.

Boere-Boonekamp, M.M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Sleuwen, B.E. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
van Vlimmeren, L.A. (Afdeling Revalidatie, sectie Kinderfysiotherapie, Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen, The Netherlands)
L’Hoir, M.P. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Abstracts van het 17e EUSUHM-congres Londen: JGZ-richtlijn: Preventie, opsporing en aanpak van voorkeurshouding en schedelvervorming
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 6, 130-130)

Hoppenbrouwers, K. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Roelants, M. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium)
Theeten, H. (Centrum voor de evaluatie van vaccinaties, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, Belgium)
Lernout, T. (Centrum voor de evaluatie van vaccinaties, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, Belgium)
Braekman, T. (Centrum voor de evaluatie van vaccinaties, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, Belgium)
Van Damme, P. (Centrum voor de evaluatie van vaccinaties, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, Belgium)
Abstracts van het 17e EUSUHM-congres Londen: Documentatie en sociaaldemografische determinanten van de vaccinatiegraad bij 14-jarigen in Vlaanderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 6, 130-131)

Vanneste, Y.T.M. (GGD West-Brabant, Breda, The Netherlands)
van de Loo, M.H.A. (Vakgroep Sociale Geneeskunde, CAPHRI, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
Feron, F.J.M. (Vakgroep Sociale Geneeskunde, CAPHRI, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
Rots-de Vries, C.M.C. (GGD West-Brabant, Breda, The Netherlands)
van de Goor, I.A.M. (Tranzo, Universiteit Tilburg, Tilburg, The Netherlands)
Abstracts van het 17e EUSUHM-congres Londen: De aanpak van ziekteverzuim in het voortgezet onderwijs volgens M@ZL vanuit het perspectief van de scholen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 6, 131-132)

Vanneste, Y.T.M. (GGD West-Brabant, Breda, The Netherlands)
Dautzenberg, M.M.F. (Vakgroep Sociale Geneeskunde, CAPHRI, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
Groffen, D.A.I. (Vakgroep Sociale Geneeskunde, CAPHRI, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
van de Goor, I.A.M. (Tranzo, Universiteit Tilburg, Tilburg, The Netherlands)
Feron, F.J.M. (Vakgroep Sociale Geneeskunde, CAPHRI, Universiteit Maastricht, Maastricht, The Netherlands)
Abstracts van het 17e EUSUHM-congres Londen: Verkenning van risicofactoren van omvangrijk ziekteverzuim in het basisonderwijs
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2013 (45) 6, 132-132)

Jaargang 46 (2014) 1

HiraSing, Remy
Meer dan het gewone
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 1, 1-1)

van Dommelen, P. (TNO, Leiden, The Netherlands)
van Buuren, S. (Universiteit Utrecht, Utrecht, The Netherlands)
Roelants, M. (Dienst Jeugdgezondheidszorg, KU Leuven, Leuven, België)
Nederland is het land van de reuzen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 1, 2-4)

Bulk-Bunschoten, A.M.W. (afdeling Sociale Geneeskunde, EMGO+-Instituut/VU medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Kist-van Holthe, J.E. (afdeling Sociale Geneeskunde, EMGO+-Instituut/VU medisch centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Renders, C.M. (afdeling Gezondheidswetenschappen, Vrije Universiteit en EMGO+-Instituut, Amsterdam, The Netherlands)
Roerganger Remy HiraSing
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 1, 5-11)

Hoppenbrouwers, K.P.M. (Katholieke Universiteit, Leuven, België)
Cornel, M. (Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam, The Netherlands)
Neuralebuisdefecten en foliumzuur: de lange weg van prevalentie naar preventie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 1, 11-13)

Hoppenbrouwers, K.P.M. (Katholieke Universiteit, Leuven, Belgium)
Van proefschrift tot PloS ONE: 25 jaar onderzoek naar menarche en menstruatie van adolescenten in Nederland
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 1, 13-15)

van Leerdam, F.J.M. (Inspectie voor de Gezondheidszorg, Amsterdam, The Netherlands)
Bedplassen, van de regen in de drup of komt na regen zonneschijn?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 1, 16-18)

Crone, M.R. (afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde, Leiden Universitair Medisch Centrum, Leiden, The Netherlands)
Reijneveld, S.A. (afdeling Gezondheidswetenschappen, Universitair Medisch Centrum, Groningen, The Netherlands)
Is de rook om het hoofd van kinderen verdwenen? De situatie anno 2014
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 1, 19-22)

Lens, F.
Schwiebbe, L.
Winkel, N.
Remy HiraSing de studentenbegeleider
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 1, 22-24)

Jaargang 46 (2014) 2

Boere-Boonekamp, Magda
Ook online gaan wij ervoor!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 2, 25-25)

Met het februarinummer van het tijdschrift namen we afscheid van Remy HiraSing als hoofdredacteur van ons tijdschrift. Gedurende vele jaren gaf hij op zijn eigen, bevlogen wijze invulling aan deze functie. We hebben deze periode afgesloten door in ons tijdschrift een schets te geven van de kennisontwikkeling van de JGZ-thema’s, waaraan Remy HiraSing in belangrijke mate heeft bijgedragen.

Wisse, A. (, Amsterdam, The Netherlands)
van Vuuren, C.L. (, Amsterdam, The Netherlands)
van der Wal, M.F. (, Amsterdam, The Netherlands)
Implementatie adolescenten contactmoment in de Amsterdamse JGZ
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 2, 26-30)

De GGD Amsterdam is in het schooljaar 2012-2013 gestart met een preventief gezondheidsonderzoek (PGO) in de vierde klas van het voortgezet onderwijs. Doel van het PGO is de signalering van jongeren met (risico op) gezondheidsproblemen en het tijdig bieden van passende hulp. Het PGO voor vierdeklassers is zo veel mogelijk afgestemd op de leefwereld van adolescenten. Zo wordt gebruikgemaakt van een digitale vragenlijst (Elektronische Monitoring en Voorlichting, E-MOVO), een introductiefilmpje en een chatmogelijkheid. Het nieuwe PGO is gestart nadat de gekozen werkwijze is onderzocht in een pilotonderzoek. Hierbij werd het PGO doorlopen, de mening van de leerlingen, artsen en verpleegkundigen gevraagd en knelpunten geïnventariseerd. In dit artikel wordt dit pilotonderzoek beschreven. Het pilotonderzoek is uitgevoerd onder 267 vierdeklassers op vijf scholen voor het voortgezet onderwijs (VO). Veel leerlingen bleken een (verhoogd risico op) gezondheidsproblemen te hebben: 158 leerlingen (59,2%) zijn opgeroepen voor een face-to-face- of chatconsult van wie 132 leerlingen (49,4%) zich daadwerkelijk meldden voor het consult. Uiteindelijk zijn 34 leerlingen (12,7%) doorverwezen. De leerlingen waren positief over het nieuwe PGO en de gekozen werkwijze. De uitvoering verliep grotendeels volgens plan, al waren er ook knelpunten: niet alle leerlingen werden gemeten en gewogen, leerlingen werden te snel opgeroepen voor een consult naar aanleiding van hun alcoholgebruik en niet alle leerlingen meldden zich bij het afgesproken chatconsult.

Kuiperij, K.J. (GGD IJsselland, Zwolle, Netherlands)
van den Bosch-van Pijkeren, M. (Icare Jeugdgezondheidszorg, Zwolle, Netherlands)
Vier jaar interventie ‘Armoede en Gezondheid van kinderen’ in Zwolle: een terugblik
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 2, 31-35)

De interventie ‘Armoede en Gezondheid van kinderen’ wordt sinds vier jaar ingezet in Zwolle. Het doel van de interventie is het verminderen van aan armoede gerelateerde gezondheidsrisico’s en -problemen bij kinderen van nul tot 12 jaar. Binnen de interventie werken de jeugdgezondheidszorg en de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Zwolle samen. Jaarlijks hebben ruim 250 Zwolse kinderen die in armoede leven baat bij de interventie. Ouders zien positieve veranderingen bij hun kind. De interventie lijkt bovendien bij te dragen aan een beter gebruik van voorzieningen door mensen met een laag inkomen.

Kist-van Holthe, J.E.
Bulk-Bunschoten, A.M.W.
Wensing-Souren, C.L. (Artsen Jeugdgezondheidszorg, Amsterdam, The Nederlands)
Vlieg-Boerstra, B.J. (AMC, Amsterdam, The Nederlands)
Kneepkens, C.M.F.
Kuijpers, T. (CBO, Utrecht, The Nederlands)
de Kroon, M.L.A.
Sprikkelman, A. B. (Emma Kinderziekenhuis AMC, Amsterdam, The Nederlands)
Kalidien, S.
HiraSing, R.A. (VUmc/EMGO+-Instituut, Jeugdgezondheidszorg, Amsterdam, The Nederlands)
JGZ-richtlijn Voedselovergevoeligheid
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 2, 36-42)

Voedselovergevoeligheid omvat voedselallergie en niet-allergische voedselintoleranties, zoals coeliakie en lactose-intolerantie. De JGZ-richtlijn Voedselovergevoeligheid geeft uitgebreide aanbevelingen voor de preventie, signalering en behandeling van koemelkallergie, de meest frequent voorkomende vorm van voedselovergevoeligheid bij kinderen. Tevens zijn in de richtlijn adviezen opgenomen voor de preventie en signalering van coeliakie en voor de signalering van lactose-intolerantie. De belangrijkste nieuwe adviezen in de richtlijn zijn: Er bestaat geen indicatie voor gehydrolyseerde kunstvoeding ter preventie van koemelkallergie. Ter preventie van voedselallergie wordt geadvi seerd om vanaf de leeftijd van vier maanden te starten met kleine hoeveelheden bijvoeding, beginnend met groente en fruit, en daarna uit te breiden met andere producten zoals ei, vis en pinda. Aansluitend wordt geadviseerd om al vanaf de leeftijd van vier maanden kleine hoeveelheden gluten te introduceren ter preventie van coeliakie, bij voorkeur naast borstvoeding. Diagnostiek van koemelkallergie bij kinderen met een laag risico op anafylaxie of andere ernstige reacties kan onder voorwaarden met een dubbelblinde voedselprovocatie in de jeugdgezondheidszorg (JGZ) plaatsvinden. Hiervoor is er financiële vergoeding van de zorgverzekeraars noodzakelijk; de aanvraag voor deze vergoeding is in behandeling. Tot die tijd worden kinderen voor een dubbelblinde voedselprovocatie naar de kinderarts verwezen.

Kobussen, Margot
Boekbespreking : ‘Nederlands Leerboek Jeugdgezondheidszorg’. Organisatie (Deel A) en Inhoud (Deel B)
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 2, 43-43)

De zevende herziene druk van het Leerboek Jeugdgezondheidszorg heeft enige tijd op zich laten wachten. De zesde druk was van 2005.

Jaargang 46 (2014) 3

Staal, Ingrid
Redactioneel
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 3, 45-45)

Hoe staan de zaken ervoor in uw gemeente na de gemeenteraadsverkiezingen? Heeft u al kennisgemaakt met de nieuwe bestuurders? Hoe lukt het u om de kracht, kansen en mogelijkheden van de jeugdgezondheidszorg te laten zien? Grote veranderingen staan voor de deur.

Theunissen, M.H.C. (TNO Child Health, Leiden, Netherlands)
de Wolff, M.S. (TNO Child Health, Leiden, Netherlands)
Vogels, A.G.C. (TNO Child Health, Leiden, Netherlands)
Reijneveld, S.A. (TNO Child Health, Leiden, Netherlands)
Het opsporen van psychosociale problemen bij kinderen in de leeftijd van nul tot en met zes jaar door de jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 3, 46-50)

Op 17 juni 2013 promoveerde Meinou Theunissen op het proefschrift ‘The early detection of psychosocial problems in children aged 0 to 6 years by Dutch preventive child Healthcare: professionals and their tools’. Het proefschrift richt zich op de vroegsignalering door de jeugdgezondheidszorg van emotionele en gedragsproblemen (psychosociale problemen) van kinderen in de leeftijd van nul tot en met zes jaar. Belangrijke vraag daarbij is of korte oudervragenlijsten de signalering door de jeugdgezondheidszorg kunnen verbeteren. Uit het proefschrift blijkt dat de kwaliteit van de vroegsignalering van psychosociale problemen door de jeugdgezondheidszorg zonder gebruik van instrumenten niet optimaal is: men kan niet vertrouwen op het klinisch oordeel van individuele jeugdgezondheidszorg (JGZ) medewerkers alleen. Korte oudervragenlijsten waarvan de validiteit is aangetoond, kunnen de signalering van psychosociale problemen aanzienlijk verbeteren.

Veerman, J.W. (Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen, The Netherlands)
Kroes, G. (Praktikon, Nijmegen, The Netherlands)
De Meyer, R.E. (Praktikon, Nijmegen, The Netherlands)
Nguyen, L.M. (Praktikon, Nijmegen, The Netherlands)
Vermulst, A.A. (Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen, The Netherlands)
Opvoedingsbelasting in kaart gebracht. Een kennismaking met de Opvoedingsbelastingvragenlijst (OBVL)
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 3, 51-55)

Iedere ouder ervaart bij tijd en wijle weleens stress bij het opvoeden. Wanneer deze stress niet van tijdelijke aard is of wanneer de stress erg hoog wordt, kan professionele hulp ingeschakeld worden. Het vaststellen van de aard en ernst van de opvoedingsstress is dan van belang. De Opvoedingsbelastingvragenlijst (OBVL) is een recent ontwikkeld instrument hiervoor. De uitkomsten van het hier beschreven onderzoek geven positieve aanwijzingen voor de betrouwbaarheid en validiteit van de OBVL. De OBVL is ontwikkeld voor instellingen voor jeugdzorg, maar is ook op andere terreinen van zorg voor kinderen goed bruikbaar. De lijst is geschikt voor screening, diagnostiek en evaluatie van behandelingen.

Niezen, M.G.H. (Departement Tranzo & Departement TILT, Tilburg University, Tilburg, The Netherlands)
Konijn, K. (KNMG, Utrecht, The Netherlands)
Mathijssen, J.J.P. (Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Brabant, Departement Tranzo, Tilburg University, Tilburg, The Netherlands)
Triage bij zuigelingen: een gedifferentieerd en flexibel zorgaanbod door risicoprofilering
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 3, 56-60)

De toegenomen aandacht voor zorg op maat in de jeugdgezondheidszorg (JGZ) 0-4 vraagt om een andere organisatie van zorg. De veronderstelling is dat de begeleiding van zuigelingen kan worden geflexibiliseerd op basis van zorgbehoefte. Om die reden is een triagezorgmodel ontwikkeld, waarbinnen drie risicoprofielen voor zuigelingen zijn gedefinieerd, met daaraan gekoppeld een gedifferentieerde begeleiding. Risicoprofilering komt tot stand op grond van risicofactorencumulatie en additionele professionele overwegingen. Selectie van zuigelingen met het triagezorgmodel is gedurende 17 maanden door vier consultatiebureaus in Noord-Brabant toegepast op drie verschillende contactmomenten. Vervolgens zijn de risicoprofielverdeling en de factoren die vormgaven aan de triageoverwegingen onderzocht. Het blijkt dat de leeftijd van het kind op het moment van triage en de interprofessionele variatie uniforme triage bemoeilijken. Desondanks zien de betrokken JGZ-professionals in differentiatie en flexibiliteit in het zorgaanbod een mogelijkheid om de zorg voor zuigelingen te verbeteren.

Deurloo, J.A. (KNMG, Utrecht, The Netherlands)
Breuning-Boers, J.M. (TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Gooskens, R.H. (Rudolf Magnus Instituut voor Neurowetenschap, afdeling Neurologie en Neurochirurgie, Wilhelmina Kinderziekenhuis Universitair Medisch Centrum, Utrecht, The Netherlands)
Verkerk, P.H. (arts Maatschappij & Gezondheid, TNO Child Health, Leiden, The Netherlands)
Op welke leeftijd wordt hydrocefalus ontdekt, en wat is de rol van hoofdomtrekmetingen?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 3, 61-63)

Het doel van deze studie was te onderzoeken op welke leeftijd hydrocefalus in Nederland wordt ontdekt, en wat de rol van hoofdomtrekmetingen is bij het ontdekken van hydrocefalus. Hiertoe is een retrospectief statusonderzoek verricht bij kinderen die zijn behandeld voor hydrocefalus in een tertiair kinderziekenhuis in Nederland. De studiegroep bestond uit 146 patiënten. Van de 122 patiënten van wie de reden voor verwijzing bekend was, werden 38 patiënten (31%) verwezen vanwege bijzonderheden in de hoofdomtrek. 89% (95%-BI: 82-93) van de patiënten werd ontdekt in het eerste levensjaar. Na het eerste levensjaar werden geen patiënten verwezen vanwege bijzonderheden in de hoofdomtrek. Het merendeel van de patiënten werd ontdekt om andere redenen dan een afwijkende hoofdomtrek. Hoofdomtrekmetingen lijken weinig waarde te hebben voor het opsporen van hydrocefalus na het eerste levensjaar.

Jaargang 46 (2014) 4

Hoppenbrouwers, Karel
Meten is weten – de kracht van jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 4, 65-65)

Het in de wetenschap vaak gebruikte adagium ‘meten is weten’ heeft zijn oorsprong in verschillende ‘quotes’ van Lord William Thomson Kelvin, een 19e-eeuwse Britse natuurkundige (1824-1907) die pleitte voor nauwkeurige en volgehouden metingen om tot kennis te komen.

Bijker, L.
Boere-Boonekamp, M.M.
Duijst, W.L.J.M.
Ghoncheh, R.
Sijperda, O.
Kerkhof, A.J.F.M.
Suïcides onder jongeren in de periode 1996-2012 : De beschikbaarheid en kwaliteit van lijkschouw- en jeugdgezondheidszorgdossiers
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 4, 66-70)

Preventie van suïcide begint bij weten. Een gedegen registratieprocedure is de basis voor analyse in wetenschappelijk onderzoek. Wij voerden een dossieronderzoek uit bij 20 van de 25 GGD-regio’s en de FARR. Van het op basis van gegevens van het CBS geschatte aantal van 1442 jongeren tot en met 23 jaar overleden als gevolg van suïcide konden 607 lijkschouwdossiers (43%) en 129 hiermee corresponderende JGZ-dossiers (21%) worden bestudeerd. De beschikbare dossiers bleken niet gestandaardiseerd en incompleet ingevuld en soms vanwege het handschrift onleesbaar. De registraties waren niet toereikend om relevante kenmerken en omstandigheden te analyseren en daarop preventieve maatregelen te baseren. Aanbevolen wordt om een nieuwe registratieprocedure in te voeren in Nederland, zodat systematische analyse in de vorm van een Child Suicide Review mogelijk wordt.

van Denderen-Lubbers, M.
Wieffer ink, C.H.
van Schie, C.M.J .
Rip, R.
Uilenburg, N.
Signaleren van taalontwikkelingsstoornissen bij meertalig opgevoede kinderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 4, 71-75)

In een retrospectief cohortonderzoek onderzochten wij of het VTO-taalsignaleringsinstrument (Vroegtijdige Onderkenning van Taalstoornissen) geschikt is voor het signaleren van taalontwikkelingsstoornissen bij kinderen die meertalig worden opgevoed. Er werden 5.646 kinderen geïncludeerd die in de periode van 1 januari 2011 tot 12 oktober 2012 een consult rond de leeftijd van 2 jaar hebben gehad bij Jeugdgezondheidszorg Kennemerland. Van deze kinderen wordt 21,6% meertalig opgevoed. Het VTO-taalsignaleringsinstrument signaleerde bij kinderen, die door hun ouders in een andere taal of in het Nederlands en een andere taal worden opgevoed (MTO), twee keer zo vaak taalontwikkelingsstoornissen als bij kinderen die door hun ouders Nederlandstalig worden opgevoed (NTO) (3,5% versus 1,5%). Alle door het audiologisch centrum (AC) onderzochte MTO-kinderen en vrijwel alle NTO-kinderen met een onvoldoende score bleken een taalontwikkelingsstoornis te hebben. Geconcludeerd wordt dat het VTOtaalsignaleringsinstrument, ontwikkeld voor kinderen die alleen Nederlandstalig worden opgevoed, ook geschikt is voor het opsporen van taalontwikkelingsstoornissen bij kinderen die meertalig worden opgevoed. De sensitiviteit van het instrument ligt in deze groep zelfs hoger dan in de groep kinderen die niet meertalig worden opgevoed. De specificiteit is gelijk.

Rümke, H.C.
Kant, A.C.
RVP-vaccinaties: meldingen van bijwerkingen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 4, 75-80)

Sinds 2011 onderzoekt het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb meldingen van mogelijke bijwerkingen van vaccinaties gegeven in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). In 2011, 2012 en 2013 kreeg Lareb respectievelijk 1103, 1387 en 1223 meldingen (totaal 3713). Hiervan waren er 294 ernstig, waaronder 7 meldingen van overlijden waarbij na onderzoek een oorzakelijke relatie niet waarschijnlijk werd geacht. Na een campagne om ouders van gevaccineerde kinderen op te roepen om bijwerkingen direct te melden, zien we in 2012 hun aandeel in de meldingen flink stijgen: van 26% naar 64%. De aard van de gemelde bijwerkingen is in lijn met die van voorgaande jaren. Een groot deel betreft bekende bijwerkingen, zoals ontstekingsreacties op de prikplaatsen, koorts en huilen. De meest gemelde associatie is de opvallende lokale ontstekingsreactie na de kleuter-DKTP. Opmerkelijke bevindingen in de afgelopen jaren waren meldingen van langdurige vermoeidheid na HPV-vaccinatie en extreem dikke armen die al bekend waren bij 4-jarigen na de kleuter-DKTP en nu ook gemeld waren na de DTP bij 9-jarigen. En apneu-aanvallen die al bekend waren bij prematuren na een zwangerschapsduur korter dan 28 weken werden nu ook gemeld na 28 tot 35 weken zwangerschap. Lareb ontving tot nu toe geen signalen dat het RVP en de gebruikte vaccins onveilig zouden zijn.

Steinbuch-Linstra, I.
Stam-v an den Doel, H.H.
Carmiggelt, E.C.
Kroniek 50 jaar Van Wiechenonderzoek
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 4, 81-84)

In de jaren 60 van de twintigste eeuw heeft huisarts Van Wiechen op basis van literatuuronderzoek en zijn eigen ervaringen een schema opgesteld om spastische parese bij kinderen vroeg te onderkennen. Het schema was eenvoudig, logisch en het onderzoek weinig tijdrovend. Op deze manier kon het ingebouwd worden in het periodiek geneeskundig onderzoek op het consultatiebureau. In de jaren 70 en 80 heeft Nederlands onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen ertoe geleid dat het schema aangepast is en via de provinciale kruisverenigingen een weg heeft gevonden naar alle consultatiebureaus in Nederland. De onderbouwing van het schema en de werkwijze is door de in de jaren 90 opgerichte Van Wiechencommissie beschreven in een handboek. Opname in het Wettelijk Basispakket jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar volgde in 2002. Het doel is verbreed naar het volgen van de ontwikkeling van kinderen, de begeleiding van ouders bij de ontwikkeling van hun kind en het vroegtijdig opsporen van ontwikkelingsstoornissen. Uniform, voor alle kinderen.

Jaargang 46 (2014) 5-6

Brugmans, Marco
Kinderveiligheid: laten we de successen voortzetten!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 85-85)

Het is de vrees van veel ouders: dat hun kleine iets overkomt, zoals verdrinking of een ernstige verbranding waarvan de gevolgen zich het hele leven doen voelen.

Hamberg-v an Reenen, H.H. (afdeling Verkenningen Zorg en Preventie, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Centrum Gezondheid en Maatschappij, Bilthoven, The Netherlands)
Stam, C. (afdeling Registraties, VeiligheidNL, Amsterdam, The Netherlands)
Panneman, M.J.M. (afdeling Registraties, VeiligheidNL, Amsterdam, The Netherlands)
Hoeveel kinderen en jongeren krijgen te maken met een ongeval?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 86-87)

Het aantal ziekenhuisopnamen vanwege een privé-ongeval, sportblessure of arbeidsongeval onder 0- tot 18-jarigen is in de afgelopen tien jaar gestegen. Het aantal behandelingen op een afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) vanwege lichte privé-ongevallen is gedaald, maar het aantal behandelingen vanwege ernstige privé-ongevallen of sportblessures is gestegen. Letsels door privé-ongevallen behoren onder jongeren tot 15 jaar tot de ziekten of aandoeningen die de meeste ziektelast veroorzaken.

Stam, C. (VeiligheidNL, Amsterdam, The Netherlands)
Cotterink, M. (VeiligheidNL, Amsterdam, The Netherlands)
Vallen in en om het huis door kinderen van 0 tot 4 jaar en preventie door ouders
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 87-88)

In 2012 werden elke week gemiddeld 290 jonge kinderen op een afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) behandeld in verband met letsel opgelopen door een val in of om het huis en werden 68 jonge kinderen opgenomen in het ziekenhuis. Dit zijn grote aantallen ongevallen en helaas vaak met ernstige gevolgen. In dit artikel beschrijven wij de kenmerken van deze ongevallen en de maatregelen die ouders kunnen treffen om dit soort ongevallen te voorkomen.

Segers, N. (Antigifcentrum, Militair Hospitaal, Brussel, Belgium)
Vergiftigingen bij kinderen: ervaring van het belgisch antigifcentrum
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 89-91)

Vergiftigingen bij kinderen komen vooral voor in de groep van 1- tot 4-jarigen, en het vaakst met geneesmiddelen en huishoudproducten. Ongevallen met bijtende producten (bijvoorbeeld zwavelzuur) of met geneesmiddelen met een kleine therapeutische marge (bijvoorbeeld buprenorfine) moeten onze aandacht blijven wekken. Niet alle blootstellingen waarvoor men het Antigifcentrum raadpleegt houden een risico in: ongeveer één op de drie (37,5%) kinderen werd verwezen naar een arts of ziekenhuis voor nazicht en/of behandeling. In de meerderheid van de gevallen lopen vergiftigingen bij kinderen goed af.

van Velzen, A. (Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum, Divisie Vitale Functies, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, The Netherlands)
Stam, C. (VeiligheidNL, Amsterdam, The Netherlands)
de Vries, I. (Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum, Divisie Vitale Functies, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, The Netherlands)
Acute vergiftigingen bij kinderen in Nederland
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 91-94)

Blootstelling van kinderen aan potentieel toxische producten komt vaak voor. Geneesmiddelen en huishoudmiddelen veroorzaken de meeste vergiftigingen bij kinderen. Het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) verstrekt 24 uur per dag, zeven dagen per week, informatie aan artsen en andere professionele hulpverleners over de gezondheidseffecten en behandeling van acute vergiftigingen bij mensen en dieren.

van Beeck, E.F. (afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam, The Netherlands)
Scholing-van Beelen, M.E.J. (Haagse Hogeschool, Den Haag, The Netherlands)
Elise van Beeck, A.H. (afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam, The Netherlands)
Buuron, I. (VeiligheidNL, Amsterdam, The Netherlands)
Erasmus, V. (afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam, The Netherlands)
Kramer, W.L.M. (kinderchirurg-kindertraumachirurg, Universitair Medisch Centrum, Utrecht, The Netherlands)
Vervoer van kinderen van 0 tot 4 jaar in de auto: altijd veilig?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 95-99)

Kinderen tot een lengte van 1,35 meter moeten in de auto in een goedgekeurd kinderzitje worden vervoerd. De zitjes moeten op de juiste manier worden geïnstalleerd en gebruikt en hierbij kunnen verkeerde keuzen en fouten worden gemaakt. In maart 2013 werden in de regio Rotterdam- Rijnmond 236 auto’s geïnspecteerd door een getrainde observator, die een vragenlijst afnam bij de bestuurders en het vervoer van 309 kinderen van 0 tot 4 jaar in kaart bracht. Bijna alle bestuurders waren ervan overtuigd dat hun kind veilig vervoerd werd (99%). Van de 309 geobserveerde kinderen zaten er 305 (99%) in een autostoeltje, maar bijna driekwart (73%) van de kinderen werd niet veilig vervoerd: 14% werd in een verkeerde stoel vervoerd, bij 33% was de autostoel niet correct geïnstalleerd in de auto en 41% van de ouders had het kind niet correct in de autostoel bevestigd. De resultaten van het onderzoek zijn gebruikt om de veiligheidsvoorlichting te verbeteren.

Bakker, A. (afdeling Psychiatrie, Psychotraumacentrum, Amsterdam Medisch Centrum, Amsterdam, The Netherlands)
van Loey, N.E.E. (Vereniging Samenwerkende Brandwondencentra Nederland, Universiteit Utrecht, Utrecht, The Netherlands)
Psychologische impact van een brandwondenongeval bij het jonge kind op de ouders en het kind
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 99-102)

Een brandwondenongeval bij een kind treft niet alleen het kind, maar het hele gezin. Uit prospectief onderzoek in de drie Nederlandse en vier Belgische brandwondencentra bleken posttraumatische stressreacties vaak voor te komen bij moeders en vaders na een brandwondenongeval van hun jonge kind (0 tot 4 jaar). Emoties van ouders, zoals schuldgevoelens over het brandwondenongeval en vrees voor het leven van het kind, hadden een belangrijke voorspellende rol voor klachten op de langere termijn. Terwijl herbelevingen van het ongeval duidelijk individueel door ouders werden ervaren, bleken ouders binnen eenzelfde gezin vermijdingsreacties met elkaar te delen. Bij de kinderen werden door de ouders niet meer gedragsproblemen gezien dan in een normgroep van leeftijdgenootjes. Wel leefden er bij ouders zorgen over de ontwikkeling van de littekens en mogelijke (sociale) problemen in de toekomst. De stressreacties van ouders hingen samen met deze zorgen en met hun beoordeling van het gedrag van het kind. Deze studie laat zien dat zorgverleners oog moeten hebben voor het gehele gezin en de dynamieken tussen de gezinsleden om na het brandwondenongeval het kind en het gezin goed te ondersteunen.

Ramp, B.A. (Universiteit Leiden, Leiden, The Netherlands)
van’t Klooster, M. (Universiteit Leiden, Leiden, The Netherlands)
de Hoog, M. (afdeling IC Kinderen, Sophia kinderziekenhuis, Erasmus MC, Rotterdam, The Netherlands)
Jansen, N.J.G. (afdeling IC Kinderen, Wilhelmina kinderziekenhuis, UMCUtrecht, Utrecht, The Netherlands)
Oudesluys-Murphy, H.M. (Willem- Alexander Kinderziekenhuis, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, The Netherlands)
Verdrinking bij kinderen in Nederland: verbetering van preventie is mogelijk!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 103-104)

Verdrinking is wereldwijd de derde meest voorkomende oorzaak van kindersterfte. Ook in Nederland is verdrinking een belangrijke doodsoorzaak. Voor jongens van 2 tot 4 jaar is het doodsoorzaak nummer één.

Beirens, T.M.J. (Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN)., Utrecht, The Netherlands)
Meer kindveilig gedrag bij laagopgeleide ouders in Nederland
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 104-105)

Ouders met een lagere opleiding blijken in een aantal gevallen de veiligheid van hun peuter in huis beter te waarborgen dan hoger opgeleide ouders. Zij bergen vaker medicijnen en schoonmaakmiddelen op buiten bereik van hun kinderen en maken vaker adequaat gebruik van de hekjes die ze bij hun trap hebben bevestigd.

van Beelen, M.E.J. (Erasmus MC, Rotterdam, The Netherlands)
Beirens, T.M.J. (Erasmus MC, Rotterdam, The Netherlands)
den Hertog, P. (VeiligheidNL, Amsterdam, The Netherlands)
van Beeck, E.F. (Erasmus MC, Rotterdam, The Netherlands)
Raat, H. (Erasmus MC, Rotterdam, The Netherlands)
Effectevaluatie van online, Advies-op-Maat ter bevordering van veiligheidsgedrag van ouders
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 106-107)

Ongevallen zijn een belangrijke doodsoorzaak van kinderen. Online Advies-op-Maat kan bijdragen aan de effectiviteit van veiligheidsvoorlichting. Het effect van de E-Health4Uth veiligheidsinterventie (met Advies-op-Maat) op het veiligheidsgedrag van ouders voor de preventie van vallen, vergiftigingen, verdrinken en verbranden werd onderzocht in een gerandomiseerde trial. Ouders kregen 1) online Advies-op-Maat gecombineerd met persoonlijke counseling (E-Health4Uth veiligheidsinterventie) of 2) reguliere zorg (controle) wanneer hun kind ongeveer 11 maanden oud was. Gegevens van 1292 ouders (respons 44,8%) werden geanalyseerd. Na de interventie vertoonden ouders in de interventiegroep (n = 643) significant minder frequent onveilig gedrag met betrekking tot het gebruik van traphekjes, opbergen van schoonmaakmiddelen, baden van het kind, drinken van hete dranken, en gebruik van de achterste kookpitten. Ook de totaalrisicoscore was significant beter. De E-Health4Uth veiligheidsinterventie lijkt effectief voor het bevorderen van veilig gedrag. Dit onderzoek ondersteunt de toepassing van online Advies-op- Maat bij de preventie van ongevallen van jonge kinderen.

Collard, D.C.M. (Mulier Instituut, Utrecht, The Netherlands)
Valkenberg, H. (VeiligheidNL, Amsterdam, The Netherlands)
Motorische fitheid en sportblessures van basisschoolkinderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 108-111)

De laatste jaren wordt een stijging van het aantal sportblessures bij kinderen geconstateerd. Mogelijk valt dit te verklaren door verminderde motorische fitheid en vaardigheden bij kinderen. Resultaten van de iPlay-studie, uitgevoerd tussen 2006 en 2010, lieten zien dat de motorische fitheid van kinderen in de afgelopen jaren verminderd is. Kinderen in groep 7 en 8 van de basisschool scoren lager op motorische fitheid zoals kracht, snelheid, lenigheid en coördinatie dan hun leeftijdgenoten 25 jaar geleden. Recent is op basis van de gegevens uit de iPlay-studie onderzocht welke factoren geassocieerd zijn met motorische fitheid. Hieruit blijkt dat hoe minder een kind sport of buitenspeelt, hoe lager de motorische fitheid. Kinderen die inactief zijn en een lage fitheid hebben lopen een groter risico op een sportblessure wanneer zij vervolgens toch deelnemen aan fysieke activiteiten. Kwalitatief goed bewegingsonderwijs, onder leiding van een geschoold docent lichamelijke opvoeding, is cruciaal om motorische fitheid van kinderen te verbeteren, waarmee de negatieve spiraal met betrekking tot inactiviteit en lage fitheid op jonge leeftijd voorkomen kan worden.

Bertrands, E.
Leyssen, L.
Smets, L.
Vanderspikken, A. (Departement Economisch Hoger Onderwijs, KH Leuven, Leuven, The Netherlands)
De Graef, P.
Lavrysen, A. (Departement Kinesiologie, KU Leuven, Leuven, The Netherlands)
‘Riscki’: Het stimuleren van risicocompetentie bij jonge kinderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 111-115)

De afgelopen decennia werd in Europa sterk ingezet op het verhogen van de veiligheid in spelsituaties voor jonge kinderen. Critici wijzen er echter op dat het overbeschermen van kinderen juist tot gevolg kan hebben dat deze kinderen een hoger risico op ongevallen lopen, omdat ze de risico’s niet leerden correct in te schatten. Recent onderzoek toont dat een aanbod aan avontuurlijke activiteiten binnen de leeromgeving kan leiden tot een verbetering in de wijze waarop kinderen met risico’s omgaan. Met het project ‘Riscki’ werd onderzocht op welke manier risicocompetentie en -perceptie bij kinderen tussen de 3 en 8 jaar kunnen geobserveerd worden en of dit toeneemt na een intensief aanbod aan avontuurlijke activiteiten gedurende een periode van drie maanden. Twee klassen 4-jarigen en twee klassen 6-jarigen namen deel aan het onderzoek. In elke leeftijdsgroep kreeg een van beide klassen een verhoogd aanbod, de andere fungeerde als controlegroep. Vóór en na deze interventie werd risicocompetentie gemeten door: 1) een veranderingsdetectietest, 2) een vragenlijst en 3) observatie. De resultaten tonen aan dat een specifiek aanbod aan risicovolle activiteiten binnen de schoolcontext de risicocompetentie van kinderen kan verbeteren. Leerkrachten en het directieteam kunnen dit in overleg met de preventieadviseur en ouders ondersteunen en in het schoolbeleid opnemen.

Twisk, D.A.M. (Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV), Den Haag, The Netherlands)
Oorzaken van riskant verkeersgedrag bij adolescenten
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 116-118)

In westerse landen zijn verkeersongevallen een belangrijke doodsoorzaak onder jongeren van 10 tot 24 jaar. Dit artikel geeft een kort overzicht over de achtergronden van deze relatief hoge verkeersmortaliteit, en de relatie met risicogedrag. In de adolescentie neemt dit risicogedrag toe. Dit artikel beschrijft hoe veranderingen in deze periode bijdragen aan de grotere kwetsbaarheid van adolescenten, en wat de implicaties zijn voor preventie.

Beckers, M. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, The Netherlands)
Pijpers, F. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, The Netherlands)
De rol van de jeugdgezondheidszorg bij preventie van privé-ongevallen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 119-119)

Kinderen zijn enthousiast, kennen geen risico’s en zien geen gevaren. Daarom gebeuren er veel ongevallen met kinderen. De jeugdgezondheidszorg (JGZ) speelt een belangrijke rol bij de preventie van privé-ongevallen. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), het innovatieen kenniscentrum voor de jeugdgezondheidszorg, ondersteunt de JGZ hierbij.

van Deelen, L.D. (Nationale Hoorstichting, Den Haag, The Netherlands)
De preventie van gehoorschade en de online ‘Oorcheck’
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 120-120)

Het RIVM geeft aan dat de geluidsblootstelling van adolescenten toeneemt door onder andere harde muziek via koptelefoons (mp3-spelers), discotheken en concerten.1 Op basis van gegevens uit zelfrapportages van adolescenten is geschat dat bijna de helft van de jongeren de veiligheidsnormen voor lawaaiblootstelling overschrijdt die gelden voor werknemers; bij ongeveer een derde van de jongeren alleen al door het gebruik van mp3-spelers.2 Jongeren die veel naar harde muziek luisteren laten gemiddeld vaker ook andere risicogedragingen zien, bijvoorbeeld ten aanzien van roken, alcoholgebruik en onveilig seksueel gedrag.3 In dit stuk bespreken we de inzet van de online hoortest Oorcheck als mogelijk instrument voor de jeugdgezondheidszorg (JGZ) bij de preventie van gehoorschade.

Buuron, C.M. (VeiligheidNL, Amsterdam, The Netherlands)
Verlaag het btw-tarief op kinderveiligheidsproducten
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 121-121)

Waarom worden in Nederland dikmakende frisdrank en zoetwaren verkocht tegen een laag btwtarief van 6%, maar geldt er voor levensreddende kinderveiligheidsproducten een hoog tarief van 21%? In dit stuk wordt een oproep gedaan aan politici en andere betrokkenen om het lage btwtarief toe te passen op kinderveiligheidsproducten. Een voorbeeld laat zien dat dit mogelijk is.

Kuiper, J. (VeiligheidNL, Amsterdam, The Netherlands)
Raat, H. (Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, The Netherlands)
Vernieuwing kinderveiligheidsvoorlichting 0 tot 4 jaar
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 122-122)

De jeugdgezondheidszorg geeft veiligheidsvoorlichting aan ouders van jonge kinderen om het veiligheidsgedrag van ouders te verbeteren. De effecten hiervan zijn aangetoond. Maar innovatieve benaderingen voor de veiligheidsvoorlichting zijn gewenst, omdat nog steeds een relatief groot deel van de ouders onvoldoende veiligheidsmaatregelen neemt.1,2 Dit artikel gaat in op twee innovatieve benaderingen om de effectiviteit van kinderveiligheidsvoorlichting te vergroten: 1) advies op maat en 2) het versterken van de eigen kracht van ouders.

van Zoest, J.M. (RIVM Centrum Gezond Leven, Bilthoven, The Netherlands)
Letselpreventie bij de jeugd; integraal aan de slag
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2014 (46) 5-6, 123-123)

Veel ongevallen met (jonge) kinderen en jongeren zijn te voorkomen. Om deze ongevallen daadwerkelijk te voorkomen, is een integrale aanpak nodig. Er zijn immers meerdere factoren die letsel veroorzaken: onveilige omgeving, onveilig gedrag en onvoldoende toezicht.

Jaargang 47 (2015) 1

Roelants, Mathieu (KU Leuven,Departement Maatschappelijke Gezondheidszorg en Eerstelijnszorg, Leuven, België)
Preventie werkt!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 1, 1-1)

Gommans, L.N.M. (, Tilburg, Nederland)
Fassaert, Y.A.H. (, Tilburg, Nederland)
Jenniskens, W.M. (, Tilburg, Nederland)
Toegenomen vitamine D-suppletie bij kinderen tot 4 jaar
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 1, 2-5)

Vitamine D is een belangrijk hormoon voor de botgezondheid. Door onvoldoende inname via de voeding en relatief weinig zonblootstelling hebben kinderen een hoger risico op een vitamine D-tekort. De Gezondheidsraad adviseert derhalve dagelijkse suppletie voor alle kinderen tot vier jaar. Consultatiebureaus spelen een belangrijke rol in het uitdragen van dit advies. Bij elk contactmoment wordt ouders/verzorgers daarom gevraagd naar vitamine D-suppletie. In dit retrospectieve onderzoek is het suppletiepercentage bepaald uit een steekproef van bijna 17.000 kinderen van 0 tot 4 jaar. Daarnaast is gekeken naar het verschil in suppletie tussen kinderen van Nederlandse en allochtone ouders. Er is een suppletiepercentage gevonden van bijna 95 procent. Suppletie is daarmee duidelijk beter dan 10 jaar geleden. Er is net als eerder nog wel een significant verschil in suppletie tussen kinderen van autochtone en allochtone ouders, ten nadele van de laatste groep.

Prinsen, B. (GGD GHOR Nederland, Utrecht, Nederland)
Steinbuch-Linstra, I. (GGD GHOR Nederland, Utrecht, Nederland)
Krähe, A.J. (GGD GHOR Nederland, Utrecht, Nederland)
Investeren in opvoeden en opgroeien loont!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 1, 6-9)

van Vuuren, C.L. (Cluster Epidemiologie & Gezondheidsbevordering, GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
van der Wal, M.F. (Cluster Epidemiologie & Gezondheidsbevordering, GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Verhoeff, A.P. (Cluster Epidemiologie & Gezondheidsbevordering, GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Extreme obesitas onder basisschoolkinderen: prevalentie en sociaal-emotionele problemen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 1, 10-15)

In dit artikel wordt ingegaan op de prevalentie van extreme obesitas en de relatie met sociaal-emotionele problemen onder basisschoolkinderen in Amsterdam. De gegevens zijn verzameld tussen januari 2006 en januari 2009 tijdens het preventief gezondheidsonderzoek onder 5- en 10-jarigen door de artsen en de verpleegkundigen van de Jeugdgezondheidszorg in Amsterdam. Hieruit blijkt dat van de 5- en de 10-jarigen 1,7 % lijdt aan extreme obesitas. Risicogroepen zijn jongens, kinderen van niet-Nederlandse afkomst en kinderen die in buurten met een benedengemiddeld of lage welvaart wonen. Voor zowel de 5- als 10-jarigen blijkt dat extreme obesitas geassocieerd is met psychosociale problemen en voor de 10-jarigen ook met opvoedproblemen. Gezien de resultaten van dit onderzoek is het vanuit epidemiologisch en klinisch oogpunt belangrijk om extreme obesitas als een aparte gewichtsklasse te onderscheiden. De uitkomsten kunnen bijdragen aan vroegsignalering en een gerichte aanpak van de problematiek.

Gijzen, R. (Vilans, Kenniscentrum langdurende zorg, Utrecht, Nederland)
Hurkmans, M. (Vilans, Kenniscentrum langdurende zorg, Utrecht, Nederland)
Hermans, E. (Brain Project, Utrecht, Nederland)
Kinderen en jongeren met niet-aangeboren hersenletsel: een dubbele uitdaging
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 1, 16-19)

Jaarlijks wordt bij naar schatting 19.000 kinderen en jongeren tot 24 jaar niet-aangeboren hersenletsel (NAH) vastgesteld in ziekenhuizen in Nederland. Kinderen en jongeren met NAH zorgen in sectoren als de jeugdgezondheidszorg en het onderwijs voor een dubbele uitdaging: ten eerste het signaleren van het hersenletsel en ten tweede het verwijzen naar passende zorg en begeleiding. De diversiteit van de gevolgen en het feit dat de gevolgen zich vaak pas na verloop van tijd manifesteren, maken het signaleren van NAH complex. Ook rondom het begeleiden van kinderen en jongeren met NAH en het verwijzen naar passende zorg bestaat handelingsverlegenheid. Vilans, kenniscentrum voor de langdurende zorg, heeft in samenwerking met zorgen onderwijsspecialisten instrumenten ontwikkeld om NAH bij kinderen en jongeren te signaleren. Daarnaast hebben deze partijen hun krachten gebundeld voor de ontwikkeling van een NAH-onderwijsprotocol en NAH-specifieke gezinsbegeleiding.

Hafkamp-de Groen, E. (, Rotterdam, Nederland)
Handboek vaccinaties
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 1, 20-20)

Flipsen-ten Berg, K. (Jeugdarts GGD Twente, Enschede, Nederland)
Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 1, 21-22)

Jaargang 47 (2015) 2

Kobussen, M.P.H.M. (Avans+, Breda, Nederland)
Transitie en transformatie zijn nu een feit. Maar hoe gaat het in de praktijk?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 2, 23-23)

Elfrink, M.E.C. (tandarts-pedodontoloog, Nijverdal, Nederland)
Kaaskiezen in het melkgebit en blijvende gebit
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 2, 24-28)

Kaaskiezen zijn kiezen met de kleur van oude Nederlandse kaas die voor kunnen komen in zowel het melkgebit als in het blijvende gebit. In het melkgebit wordt dan de term hypomineralised second primary molars (HSPM) gebruikt, in het blijvende gebit de term molar incisor hypomineralisation (MIH). HSPM komt in Nederland voor bij 5–10 % van de kinderen, MIH bij 10–15 %. Kaaskiezen bevatten minder mineraal waardoor er sneller cariës kan ontstaan. Kinderen met kaaskiezen in het melkgebit hebben meer kans op kaaskiezen in het blijvende gebit. De oorzaken van de kaaskiezen zijn nog niet volledig opgehelderd. Vaak worden gezondheidsfactoren gerapporteerd als mogelijke oorzakelijke factoren. Voor de kaaskiezen in het melkgebit zijn met name prenatale en perinatale factoren van belang, voor de kaaskiezen in het blijvende gebit vooral de perinatale en postnatale factoren. Jeugdgezondheidszorg (JGZ) professionals kunnen hun bijdrage leveren door gezondheidsvoorlichting te geven aan zwangere vrouwen en moeders van jonge kinderen. Ook kunnen professionals bij het signaleren van gebitsproblemen de ouders adviseren met hun kind naar de (kinder)tandarts te gaan.

Bannink, R. (Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
Broeren, S. (Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
Heydelberg, J. (Gemeente Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
van ’t Klooster, E. (CJG Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
van Baar, C. (CJG Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
Raat, H. (Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
Proces- en effectevaluatie van een extra contactmoment in het mbo (Your Health) om de gezondheid en het gedrag van adolescenten te bevorderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 2, 29-35)

In deze studie worden de waardering, toepassing en effecten van een extra contactmoment (Your Health) met een jeugdverpleegkundige in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) geëvalueerd. Een studie met een interventie- en controlegroep (gebruikelijke zorg) is uitgevoerd onder eerstejaars mbo-studenten van niveau 1 en 2. Adolescenten (n = 418) hebben bij de voormeting en na 6 maanden een vragenlijst ingevuld over hun gezondheid en gezondheidsgedrag. Schoolverzuim werd geregistreerd via het verzuimregistratiesysteem van de scholen. Na het consult hebben adolescenten en verpleegkundigen het consult geëvalueerd via een evaluatieformulier. Van de adolescenten die uitgenodigd waren voor een consult heeft 80,0 % dit consult bijgewoond. De adolescenten gaven het consult een positieve gemiddelde beoordeling van 8,8 op een 10-puntsschaal. Bij 36,8 % van de adolescenten vermoedde de verpleegkundige problemen. De meerderheid van deze adolescenten kreeg inhoudelijk advies (59,3 %) of werd doorverwezen naar een andere professional (40,7 %). Er werden geen statistisch significante effecten van de interventie gevonden op de gezondheid en het gezondheidsgedrag van de adolescenten. Deze studie ondersteunt het gebruik van Your Health als een veelbelovende interventie om mbo-studenten te bereiken. Verder onderzoek is nodig naar de effecten van het consult op de langere termijn, waarbij de vervolghulp die ingezet wordt naar aanleiding van het consult wordt betrokken.

Velderman, M. Klein (Afdeling Jeugd, TNO, Leiden, Nederland)
Pannebakker, F.D. (Afdeling Jeugd, TNO, Leiden, Nederland)
Langlopend grootschalig onderzoek naar kinderen en jeugdigen in Nederland: Wat heeft het gebracht en waar leidt het ons naartoe?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 2, 36-40)

De laatste decennia zijn er in Nederland op het terrein van kinderen en jeugdigen enkele langlopende grootschalige studies uitgevoerd. Dergelijk onderzoek kan waardevolle informatie opleveren voor beleid en praktijk van de zorg voor jeugd. In dit onderzoek stonden interviews centraal met projectleiders van een aantal Nederlandse grootschalige longitudinale of herhaalde transversale studies op het terrein van kinderen en jeugdigen, te weten Generation R, ABCD, Universiteit Utrecht PIAMA, TRAILS, KOALA, C4Youth en HBSC. Het doel was inzicht te verkrijgen in de opbrengsten van deze studies tot dusver. In de interviews werd gevraagd naar karakteristieken van de studies, belangrijkste opbrengsten van het onderzoek in termen van beleid, onderzoek, en praktijk, en factoren die de studie positief en negatief beïnvloed hebben. Tot slot werd gereflecteerd op witte vlekken in relatie tot kennis en beleid op het terrein van kinderen en jeugdigen in Nederland waarop een longitudinale studie volgens de projectleiders mogelijk een antwoord zou kunnen geven. Op basis van de interviews concluderen we dat langlopend onderzoek een waardevolle bijdrage levert aan de zorg voor jeugd in Nederland. In de discussie schetsen we daarbij een beeld van de toekomst, inclusief inhoudelijke richtingen voor verder onderzoek.

Jaargang 47 (2015) 3

Boere-Boonekamp, M.M. (Vakgroep Health Technology and Services Research, Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Van KH informatiebulletin naar digitaal toegankelijk Tijdschrift voor Jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 3, 41-41)

Klein Velderman, M. (Afdeling Jeugd, TNO, Leiden, Nederland)
Pannebakker, F.D. (Afdeling Jeugd, TNO, Leiden, Nederland)
Reijneveld, S.A. (Sociale Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, Nederland)
Preventieve steun aan 6–8 jarige kinderen van gescheiden ouders: hoe succesvol is het groepsprogramma Dappere Dino’s?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 3, 42-46)

Jaarlijks zijn naar schatting 70.000 thuiswonende Nederlandse kinderen betrokken bij de scheiding van hun ouders. Onderzoek toont aan dat scheidingskinderen gemiddeld minder presteren op school, meer gedragsproblemen vertonen en lager scoren op sociaal-emotioneel vlak. Preventief hulpaanbod ter ondersteuning van deze kinderen is beperkt, vooral voor kinderen tot 8 jaar. In een pilotonderzoek van 26 kinderen, verdeeld over zes interventiegroepen werd onderzocht of met de preventieve groepsinterventie Dappere Dino’s scheidingskinderen van 6-8 jaar succesvol ondersteund kunnen worden. Proces en impact van de interventie werden geëvalueerd door gesprekken met deelnemende kinderen en vragenlijsten door ouders, leerkrachten en trainers. Kinderen hadden naar eigen zeggen nieuwe vrienden gemaakt, geleerd problemen op te lossen en te praten over gevoelens. Ook ouders waren enthousiast. Ouders zagen een positieve reactie bij hun kind en vonden dat hun kind positief veranderd was na de interventie. Trainers werkten graag met het programma. Bovendien bleek uit de verschillen tussen voor- en nameting een toename in positief functioneren van de kinderen en een afname van problematiek (minder emotionele problemen, gedragsproblemen en totale problemen). De gevonden resultaten vormen de basis voor verdere implementatie van de interventie in de praktijk, en voor voortgaand effectonderzoek naar de uitkomsten van de interventie.

Bannink, R. (Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
Broeren, S. (Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
Joosten-van Zwanenburg, E. (Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid, Dordrecht, Nederland)
van As, E. (Afdeling Jeugdgezondheidszorg, Consortium Rivas-Careyn, Gorinchem, Nederland)
van de Looij Jansen, P.M. (Afdeling Onderzoek en Business Intelligence, Gemeente Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
Raat, H. (Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
Effectiviteit van een extra contactmoment in het voortgezet onderwijs : Digitaal advies-op-maat (E-health4Uth) en een consult
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 3, 47-55)

Een extra contactmoment voor derde- en vierdejaars leerlingen (n = 1.256) in het voortgezet onderwijs met de jeugdgezondheidszorg (JGZ) is in twee verschillende vormen geïmplementeerd. De E-health4Uth groep kreeg persoonlijke digitale adviezen (advies-op-maat) gericht op hun gezondheidsgedragingen en welzijn. De E-health4Uth + consult groep kreeg dezelfde adviezen en indien adolescenten een verhoogd risico hadden op psychosociale problemen, werden zij daarnaast uitgenodigd voor een consult met de jeugdverpleegkundige. De effecten van beide interventies op welzijn en gezondheidsgedragingen zijn geëvalueerd. E-health4Uth liet positieve effecten zien op algemene gezondheidsperceptie en condoomgebruik in vergelijking met de controlegroep (dat wil zeggen gebruikelijke zorg). Deze resultaten werden niet gevonden in de E-health4Uth + consult groep. E-health4Uth + consult liet positieve effecten zien op psychosociale gezondheid in vergelijking met de controlegroep. In de subgroep van adolescenten met een verhoogd risico op psychosociale problemen, die daarvoor uitgenodigd was voor een consult met de jeugdverpleegkundige, liet E-health4Uth + consult positieve effecten zien op psychosociale gezondheid en algemene gezondheidsperceptie in vergelijking met adolescenten in de controlegroep die een verhoogd risico hadden op psychosociale problemen bij aanvang van de studie. Bevindingen uit deze studie ondersteunen het gebruik van E-health4Uth + consult ter bevordering van het welzijn van adolescenten met een verhoogd risico op psychosociale problemen. Verder onderzoek is nodig naar het effect van het consult als losstaande interventie en naar de tweeledige aanpak van advies-op-maat plus een consult.

Bijker, L. (Afdeling Klinische Psychologie, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Boere-Boonekamp, M.M. (Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Duijst, W.L.J.M. (Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen, Nederland)
Hoogenboezem, J. (CBS, Den Haag, Nederland)
Sijperda, O. (, Zwolle, Nederland)
Kerkhof, A.J.F.M. (Afdeling Klinische Psychologie, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Suïcides onder kinderen en jongeren in de periode 1996-2012: informatie uit GGD-dossiers
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 3, 56-61)

Omtrent de kenmerken en omstandigheden van suïcides van kinderen en jongeren is in Nederland nog maar weinig bekend. Behalve gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn er vooralsnog nauwelijks gegevens beschikbaar die de problematiek beschrijven. Wij onderzochten lijkschouwdossiers (607) en jeugdgezondheidszorgdossiers (123) op beschikbare informatie over suïcides van kinderen en jongeren tot en met 23 jaar bij 25 Gemeentelijke Gezondheidsdiensten en de Forensisch Artsen Rotterdam-Rijnmond over de periode 1996 tot en met 2012. Driekwart van de overledenen betrof jongens, een kwart was van niet-Nederlandse afkomst en meer dan de helft van de jongeren was bekend met voorgaande suïcidaliteit en psychische problematiek. In de beschrijvingen onderscheiden zich drie typen: de sombere, depressieve jongeren; de angstige, onzekere jongeren; en de extraverte boze, agressieve jongeren. Specifieke omstandigheden in de aanloop tot suïcide worden weinig gedocumenteerd. Veel dossiers waren niet traceerbaar. De wel geraadpleegde dossiers waren veelal onvolledig, niet gestandaardiseerd, en soms met een onleesbaar handschrift ingevuld. Aangrijpingspunten voor preventie zijn uit de verzamelde gegevens nauwelijks te destilleren.

Elfrink, M. (tandarts-pedodontoloog, Nijverdal, Nederland)
Een schoone tand bederft niet. Ivoren Kruis 1910–2010. Honderd jaar actie voor een gezonde mond
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 3, 62-62)

In memoriam Prof. Dr. G.A. de Jonge
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 3, 63-64)

Jaargang 47 (2015) 4

Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, België)
De jeugdgezondheidszorg in Europa leeft!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 4, 65-65)

Abstracts EUSUHM-congres 2015
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 4, 66-78)

Jaargang 47 (2015) 5

Staal, Ingrid (, Goes, Nederland)
Jeugdgezondheidszorg, een prachtig vak!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 5, 79-79)

den Hertog-Kuijl, J.H. (KNMG, Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden, Arnhem, Nederland)
van Leengoed, P.L.M. (KNMG, Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden, Arnhem, Nederland)
Kolk, F. (KNMG, GGD Fryslan, Leeuwarden, Nederland)
van den Broek, M.C.L. (KNMG, GGD Kennemerland, Hoofddorp, Nederland)
Kramer, E.A.H. (GGD Gelderland Zuid, Nijmegen, Nederland)
Bakker, E.J. (Biometris, Isg Toegepaste Statistiek, Wageningen Universiteit, Wageningen, Nederland)
Bakker-van Gijssel, E. (Siza, Arnhem, Nederland)
Bulk-Bunschoten, A.M.W. (EMGO Instituut, VU Medisch Centrum, Amsterdam, Nederland)
Kneepkens, C.M.F. (Afdeling Kindergeneeskunde, VU Medisch Centrum, Amsterdam, Nederland)
Benninga, M.A. (Afdeling Kindergeneeskunde, Emma Kinderziekenhuis/AMC, Amsterdam, Nederland)
Het defecatiepatroon van gezonde zuigelingen tot de leeftijd van 3 maanden
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 5, 80-86)

de Graaf, H. (Rutgers, Utrecht, Nederland)
Kerstens, J. (Lectoraat Cybersafety, NHL Hogeschool en Politieacademie, Leeuwarden, Nederland)
Ervaringen van jongeren met seksualiteit op internet: resultaten van het onderzoek Jeugd & Cybersafety
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 5, 87-91)

Jongeren experimenteren ook online met seksualiteit. Het onderzoek Jeugd & Cybersafety geeft inzicht in online-ervaringen van jongeren bij het zien van seksueel expliciete beelden (content), het krijgen van seksueel getinte vragen en verzoeken (contact) en het maken en versturen van seksueel getinte beelden (conduct). Bij elk van deze ervaringen wordt nagegaan hoe vaak het voorkomt, hoe jongeren het beleven en welke factoren hiermee samenhangen. 4461 jongeren van 11 tot en met 14 jaar vulden een online vragenlijst in. Uit de resultaten blijkt dat jongeren het meest seksueel expliciete beelden zien en het minst sprake is van het maken en versturen van seksueel beeldmateriaal. De meeste ervaringen worden niet als vervelend beschreven. Toch zijn er risico’s aan seksualiteit online. Jongeren moeten zich hier bewust van worden.

van Wieringen, J.C.M. (Pharos expertisecentrum gezondheidsverschillen, Utrecht, Nederland)
Beckers, M.C.B. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), Utrecht, Nederland)
Hoe krijgt de jeugdgezondheidszorg de jeugd in beweging? : Verslag van een pilotproject
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 5, 92-95)

In deze pilot is onderzocht of het de jeugdgezondheidszorg lukt om tijdens de reguliere contactmomenten met extra tools de jeugd meer in beweging te krijgen. JGZ-professionals vroegen alle kinderen (en hun ouders) met drie vragen naar de hoeveelheid bewegen gedurende een week. Alle kinderen die onvoldoende bewogen volgens de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen kregen een advies op maat mee om meer te bewegen. De jeugdgezondheidszorg maakte gebruik van motiverende gespreksvoering en andere hulpmiddelen. Drie maanden na het Periodiek Geneeskundig Onderzoek (PGO) is telefonisch bij de ouders nagevraagd of het beweegadvies is opgevolgd. Van de 313 kinderen tijdens PGO-2 en PGO-7 voldeed 23 % niet aan de beweegnorm. Van de 73 kinderen die een beweegadvies kregen zijn 47 ouders bereikt voor de follow-up. Volgens de ouders van de PGO-2 kinderen volgde 69 % het beweegadvies geheel of gedeeltelijk op en 31 % niet; voor de PGO-7 kinderen waren deze percentages respectievelijk 81 % en 19 %. Door standaard te vragen naar beweeggedrag en een gericht beweegadvies kan de jeugdgezondheidszorg een rol spelen bij het meer laten bewegen van de jeugd.

Stephan, M. (Audiologisch Centrum Holland Noord, Alkmaar, Nederland)
Diender, M. (Audiologisch Centrum Holland Noord, Alkmaar, Nederland)
Uilenburg, N. (NSDSK, Amsterdam, Nederland)
Wiefferink, C.H. (NSDSK, Amsterdam, Nederland)
Verwijzing van kinderen met een taalachterstand naar een audiologisch centrum
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 5, 96-100)

Doel van dit onderzoek was inzicht verkrijgen in de leeftijd waarop kinderen met een taalachterstand verwezen worden naar een audiologisch centrum en of er verschillen zijn in verwijsleeftijd tussen jongens en meisjes en tussen gebieden waar het VTO-taal of Van Wiechenschema wordt gebruikt. In een retrospectieve dossierstudie werden alle 949 kinderen die in de periode 2010–2013 waren verwezen naar het Audiologisch Centrum Holland Noord vanwege mogelijke taalontwikkelingsstoornissen meegenomen in de analyses. De kinderen waren afkomstig uit twee soorten gebieden. Ten eerste een gebied waar de jeugdgezondheidszorg gebruikt maakt van VTO-taal om taalachterstanden te signaleren (n = 322), en ten tweede een gebied waar de jeugdgezondheidszorg gebruik maakt van het Van Wiechenschema (n = 627). Jongens waren gemiddeld 10 maanden jonger dan meisjes bij verwijzing naar het audiologisch centrum. Kinderen die in een gebied woonden waar VTO-taal gebruikt werd, waren gemiddeld een jaar jonger dan kinderen uit gebieden waar Van Wiechen werd gebruikt. Er was in dit gebied geen verschil in verwijsleeftijd tussen jongens en meisjes. Geconcludeerd wordt dat de jeugdgezondheidszorg extra alert moet zijn op de aanwezigheid van een taalachterstand bij jonge meisjes en er zijn aanwijzingen dat het gebruik van VTO-taal daarbij kan helpen.

Jaargang 47 (2015) 6

Boere-Boonekamp, M.M. (Vakgroep Health Technology and Services Research, Universiteit Twente, AE, Nederland)
Kerkhof, A.J.F.M. (, Amsterdam, Nederland)
Hoe kunnen we dit voorkomen?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 101-101)

Kerkhof, A.F.M. (Afdeling Klinische Neuro- en Ontwikkelingspsychologie en het EMGO instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg (EMGO+), Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Suïcidaliteit: gebruikelijke terminologie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 102-102)

Portzky, G. (Vakgroep Psychiatrie en Medische Psychologie, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Gent, Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie, Gent, België)
Gijzen, S. (Vakgroep Health Technology and Services Research, Institute for Innovation and Governance Studies, Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Suïcidaal gedrag bij jongeren in Vlaanderen en Nederland: incidentie en belangrijkste risicofactoren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 103-105)

Het overlijden van een kind heeft een enorme impact op ouders en overige familieleden. Ouders ervaren meer verdriet wanneer het een niet-natuurlijk overlijden betreft en onverwacht is, zoals bij suïcide. Het kennen van de risicofactoren voor suïcide en suïcidepogingen en de omstandigheden waarin het overlijden heeft plaatsgevonden kan richting geven voor preventie. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de suïcide incidentie in Vlaanderen en Nederland en risicofactoren voor suïcidaal gedrag onder jongeren.

Meerdinkveldboom, J.W. (, Driebergen-Rijsenburg, Nederland)
Psychosociale en psychiatrische factoren bij suïcidale jongeren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 106-107)

Suïcidaal gedrag wordt veroorzaakt door een complex van factoren van biologische, psychologische en sociale aard. Kennis van deze factoren geeft richting aan de evaluatie van de suïcidale jongere. Het maakt het gemakkelijker om in een (eerste) gesprek empathisch te reageren op hetgeen de jongere vertelt. Een dergelijk gesprek kan plaatsvinden bij de huisarts, in de Jeugd-GGZ of in de GGZ.

Bijker, L. (Afdeling Klinische Neuro- en Ontwikkelingspsychologie en het EMGO instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg (EMGO+), Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Portzky, G. (Vakgroep Psychiatrie en Medische Psychologie, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen – Universiteit Gent, Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie, Gent, België)
Child Suicide Review: audit in Nederland en België
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 108-109)

Suïcide is wereldwijd de op een na belangrijkste doodsoorzaak onder jongeren. Om zo dicht mogelijk tot de kern te komen van wat er gebeurt voordat een jongere suïcide pleegt, zijn twee methoden van onderzoek toegepast: de psychologische autopsie in Vlaanderen en de Child Suicide Review in Nederland. Beide methoden zijn een intensieve bestudering van individuele gevallen van suïcide onder jongeren om meer te kunnen leren van aanleidingen, aandoeningen en preventiemogelijkheden en om nazorg voor nabestaanden te optimaliseren.

Ghoncheh, R. (Afdeling Klinische Neuro- en Ontwikkelingspsychologie en het EMGO instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg (EMGO+), Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Kerkhof, A.J.F.M. (Afdeling Klinische Neuro- en Ontwikkelingspsychologie en het EMGO instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg (EMGO+), Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Koot, H.M. (Afdeling Klinische Neuro- en Ontwikkelingspsychologie en het EMGO instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg (EMGO+), Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Hoe staan ZAT-leden tegenover het thema suïcidaliteit onder leerlingen en online training op dit gebied?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 110-112)

In dit artikel worden de resultaten van een online vragenlijstonderzoek onder leden van Zorg Advies Teams (ZATs) besproken (n = 58) met als doel een beeld te krijgen van hoe deelnemers vanuit hun positie als ZAT-lid tegenover het onderwerp suïcidaliteit onder jongeren staan en om de behoefte aan een online trainingsprogramma op dit gebied te peilen. De resultaten laten zien dat bijna alle deelnemers ooit in aanraking zijn gekomen met suïcidaliteit onder hun leerlingen en dat volgens de ZAT-leden het onderwerp suïcidaliteit de aandacht van scholen vereist. De ontwikkeling van flexibele e-learning modules op dit gebied wordt door de deelnemers als positief beoordeeld.

Beks, P. (Dienst Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg vzw, Lommel, België)
Een app voor jonge suïcidepogers: ontwikkeling en ervaringen in België
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 113-113)

Zorg voor Suïcidepogers, promoot goede praktijken in de opvang van suïcidepogers in Vlaanderen. De ontwikkeling van de toolkit ‘On Track Again’ is een van die realisaties.

Pauwels, K. (Flemish Suicide Prevention Centre, Brussel, Belgium)
Mokkenstorm, J. (113Online, Amsterdam, Nederland)
Web-based suïcidepreventie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 114-115)

In Vlaanderen en in Nederland wordt bij de preventie van zelfdoding sterk ingezet op web-based methodieken. Het online aanbod startte met telefonische crisislijnen en breidde zich uit naar een online platform voor informatie en hulp.

de Wilde, E.J. (Nederlands Jeugdinstituut, Utrecht, Nederland)
De jeugdgezondheidszorg en suïcidepreventie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 116-116)

De Jeugdgezondheidszorg heeft een belangrijke opdracht in het volgen en signaleren van ontwikkelingen in de (psychische) gezondheid van jongeren. Via de contactmomenten kunnen jongeren die nu moeilijk bereikt worden een stap naar passende hulp zetten.

Steendam, M. (GGZ Friesland, Leeuwarden, Nederland)
Gatekeepers in gesprek met suïcidale jongeren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 117-117)

Professionals kunnen te maken krijgen met jongeren in crisis met suïcidale gedachten. Huisartsen, politieagenten, leerkrachten en intern begeleiders op school, jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen kunnen getraind worden tot gatekeeper. Gatekeepers gaan het gesprek aan met mensen die in crisis zijn, vragen begripvol en actief naar gedachten over de dood en motiveren om professionele hulp te zoeken.

Huisman, A. (Afdeling Klinische Neuro- en Ontwikkelingspsychologie en het EMGO instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg (EMGO+), Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Smits, N. (Programmagroep Methoden en Technieken, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Kerkhof, A.J.F.M. (Afdeling Klinische Neuro- en Ontwikkelingspsychologie en het EMGO instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg (EMGO+), Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Signaleren van suïcidaliteit bij jongeren met de VOZZ-vragenlijst
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 118-120)

De Vrije Universiteit Amsterdam ontwikkelde een signaleringsinstrument voor suïcidaliteit onder jongeren, ‘Vragen over Zelfdoding en Zelfbeschadiging’ (VOZZ) met 39 items en een screeningsvariant met tien items (VOZZ-SCREEN). De vragenlijst is ontwikkeld in een pilotstudie (n = 319) onder jongeren die in behandeling zijn bij de Geestelijke GezondheidsZorg (jeugd-GGZ) (43) en onder leerlingen van het middelbaar beroepsonderwijs (276) en in een vervolgonderzoek (n = 744) onder jongeren van 18 tot 21 jaar. De psychometrische kwaliteiten van de VOZZ en de VOZZ-SCREEN zijn goed. De VOZZ is geschikt voor gebruik op scholen en in de jeugdhulpverlening als inventarisatie-instrument van risico- en beschermende factoren van suïcidaliteit, op basis waarvan een gesprek aangegaan kan worden. De VOZZ-SCREEN is geschikt voor zowel algemene populatiescreeningsdoeleinden als voor selectieve screening, zoals door de GGD. Meer onderzoek naar de VOZZ en de VOZZ-SCREEN is nodig om de psychometrische eigenschappen bij jongeren onder de 18 jaar vast te stellen.

Daamen, W.W.M. (Nederlands Jeugdinstituut, Utrecht, Nederland)
de Wilde, E.J. (Nederlands Jeugdinstituut, Utrecht, Nederland)
CAP-J als hulpmiddel bij het signaleren van suïcidaliteit
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 121-122)

Suïcidaliteit wordt vaak voorafgegaan en in stand gehouden door problemen op meerdere terreinen. Om deze problematiek in kaart te brengen is het Classificatiesysteem voor de Aard van de Problematiek van cliënten in de Jeugdzorg CAP-J ontworpen.

Rood, I. (Eigen praktijk in Lochem, Lochem, Nederland)
Gezinsbehandeling van suïcidale jongeren: een casus
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 123-123)

De gezinscontext dient zo veel mogelijk bij de behandeling van suïcidaliteit bij jongeren betrokken te worden, ook als de jongere zegt dat hij dit niet wil of niet nodig vindt. Dit is de belangrijkste aanbeveling uit de Multidisciplinaire Richtlijn Diagnostiek en Behandeling van suïcidaal gedrag. Want niet alleen kennen ouders een emotionele betrokkenheid bij hun kind, zij zijn de gezagsdragers en dit brengt juridische verantwoordelijkheden met zich mee.

Meerdinkveldboom, J.W. (, Driebergen-Rijsenburg, Nederland)
Kerkhof, A.J.F.M. (Afdeling Klinische Psychologie, Vrije Universiteit, Amsterdam, Nederland)
Behandeling van suïcidaliteit bij jongeren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 124-124)

Het herkennen van suïcidaal gedrag en het uitvoeren van een oriënterend onderzoek behoren tot de basisvaardigheden van artsen, verpleegkundigen, psychologen en psychotherapeuten. De behandeling van een jongere met suïcidaal gedrag hoort thuis in de GGZ.

Ferber, M. (GGD Westeinde, Den Haag, Nederland)
SuNa: Suïcide(poging)Nazorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 125-125)

Jongeren die een poging tot zelfdoding hebben ondernomen en/of zich ernstig hebben beschadigd, blijken zich in de praktijk moeilijk te laten benaderen en begeleiden. Schaamte en schande spelen daarbij een grote rol. Suïcide(poging)Nazorg (SuNa) is in 2005 opgezet en heeft een werkwijze ontwikkeld die begeleiding op maat biedt en een vangnet is voor deze kwetsbare groep jongeren. In de periode 2012 tot 2014 zijn 487 nieuwe jongeren bij SuNa aangemeld en door de SuNa-casemanagers begeleid.

Spee, C.J.M. (Instituut voor Psychotrauma, Diemen, Nederland)
De school en suïcide
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 126-126)

Het onderwijs is een belangrijke partner bij het voorkomen van zelfdoding en het geven van informatie rond suïcide. Leerlingen brengen immers veel tijd door op school en het is de taak van het onderwijspersoneel om hen in hun cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling te begeleiden. Goede samenwerking tussen school en ouders en tijdige doorverwijzing naar professionele hulpverlening is hierbij noodzakelijk.

van ’t Erve, M. (Eigen praktijk, Zutphen, Nederland)
Fiddelaers-Jaspers, R. (Expertisecentrum Omgaan met Verlies en Opleidingen Land van Rouw, Heeze, Nederland)
Jongeren als nabestaanden na zelfdoding van een gezinslid
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2015 (47) 6, 127-128)

De meeste jongeren willen niet anders zijn dan anderen. Als ze te maken krijgen met de zelfdoding van een gezinslid hebben ze vaak moeite om hun gevoelens met anderen te delen. Soms schamen ze zich en zijn ze bang voor oordelen van anderen. De andere gezinsleden hebben het in hun ogen al moeilijk genoeg en de jongere wil voorkomen dat die zich zorgen maken.

Jaargang 48 (2016) 1

Roelants, M. (Maatschappelijke Gezondheidszorg en Eerstelijnszorg, KU Leuven, België)
Richtlijnen en aanbevelingen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 1, 1-1)

de Gauw, E. A. K. M. (GGD Twente, Enschede, Nederland)
Plentinger-Hagemeier, M. J. H. (GGD Twente, Enschede, Nederland)
Peters, H. M. (Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Haasnoot-Smallegange, M. E. R. (GGD Twente, Enschede, Nederland)
Kennis over de groei van borstgevoede kinderen en de toepassing in de jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 1, 2-7)

Begeleiding bij borstvoeding is een van de kerntaken van de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Signalen dat deze begeleiding beter kon en vragen uit de dagelijkse praktijk waren aanleiding voor dit onderzoek. Voorafgaand aan een scholing borstvoeding onderzochten wij deskundigheid van JGZ-professionals op het gebied van borstvoeding.

Vermeulen, G. (Voorheen: Afdeling Jeugdgezondheidszorg, GGD Gooi & Vechtstreek, Bussum, Nederland)
de Kroon, M.L.A. (Voorheen: Afdeling Sociale Geneeskunde, VUmc, Amsterdam, Nederland)
De prevalentie van hoge bloeddruk bij kleuters met en zonder overgewicht
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 1, 8-13)

De JGZ-richtlijn Overgewicht: preventie, signalering, interventie en verwijzing adviseert om vanaf 5-jarige leeftijd een bloeddrukmeting uit te voeren bij kinderen met overgewicht. De prevalenties van verhoogde bloeddruk bij kleuters met en zonder overgewicht werden in dit onderzoek onderzocht. Ook onderzochten we of de in de richtlijn getoonde vereenvoudigde afkapwaarden voor verhoogde bloeddruk bij Nederlandse kleuters bruikbaar zijn in vergelijking met de oorspronkelijke afkapwaarden zoals geformuleerd door de werkgroep ‘National high blood pressure education program working group on high blood pressure in children and adolescents’. Er werd een significant verband tussen BMI-categorie en verhoogde bloeddruk gevonden. Ook werd er geconstateerd dat er in absolute zin weinig kleuters met overgewicht en verhoogde bloeddruk werden gevonden (13 per 1000 kinderen) terwijl een hoger aantal kinderen met verhoogde bloeddruk geen overgewicht had (60 per 1000, 79 % van het totaal aantal kinderen met verhoogde bloeddruk). Bovendien bleek dat het gebruik van de vereenvoudigde afkapwaarden, waarbij niet wordt gecorrigeerd voor lengte, leidde tot een overschatting van de prevalentie van verhoogde bloeddruk. Naar aanleiding van de resultaten adviseren wij nader onderzoek naar het nut, de (kosten)effectiviteit en de mogelijk te behalen gezondheidswinst van bloeddrukscreening bij kinderen met en kinderen zonder overgewicht. Tevens adviseren wij om bij beoordeling van de bloeddruk altijd te corrigeren voor lengte.

van Dommelen, P. (TNO, Leiden, Nederland)
Zwijgers, P. (NCJ, Utrecht, Nederland)
Engelse, O. (NCJ, Utrecht, Nederland)
Jeugd in Beeld geeft inzicht in de gezondheid van kinderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 1, 14-19)

Jeugd in Beeld (JIB) geeft alle Jeugdgezondheidszorg (JGZ)-organisaties de mogelijkheid om inzicht te krijgen in de gezondheid van hun populatie en dit te spiegelen aan andere JGZ-organisaties. Het doel van JIB is om beleids- en sturingsinformatie te leveren om de kwaliteit van de zorg te optimaliseren. Deelname aan JIB verloopt via het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ). De werkwijze van JIB is als volgt: (1) deelnemende JGZ-organisaties leveren anonieme gegevens, die geregistreerd zijn conform de Basisdataset, uit het Digitaal Dossier (DD) JGZ aan, (2) er vindt een kwaliteitscontrole van de data plaats, (3) de uitkomstmaten worden berekend en (4) via een beveiligde web-applicatie wordt er spiegelinformatie op wijk-, regionaal en landelijk niveau beschikbaar gesteld aan deelnemende JGZ-organisaties. Inmiddels zijn er zeven JGZ-organisaties die deelnemen aan JIB, waarvan zes gegevens hebben aangeleverd op het gebied van overgewicht bij 2– tot 4-jarigen. Dit artikel geeft inzicht in de werkwijze van JIB en presenteert resultaten op het gebied van overgewicht op basis van 41.441 kinderen op de contactmomenten 2 en 3 jaar en 3 jaar en 9 maanden over het jaar 2014.

Plentinger-Hagemeier, M. (, Enschede, Nederland)
Borstvoeding. Handleiding voor de zorgverlener
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 1, 20-20)

Jaargang 48 (2016) 2

Kobussen, M. P. H. M. (Avans+, Breda, Nederland)
Weet wat je meet
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 2, 21-21)

Wirix, A. J. G. (Afdeling Sociale Geneeskunde, EMGO + Instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg, VU Medisch Centrum, Amsterdam, Nederland)
van Zoonen, R. (Afdeling Sociale Geneeskunde, EMGO + Instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg, VU Medisch Centrum, Amsterdam, Nederland)
van den Bosch, A. (GGD Gelderland Zuid, Tiel, Nederland)
Eijkhout, H. W. (GGD Kennemerland, Hoofddorp, Nederland)
Jansen, P. (GGD Amsterdam, Amsterdam Zuidoost, Nederland)
Meijer, E. (Rivas Zorggroep, Gorinchem, Nederland)
HiraSing, R. A. (Afdeling Sociale Geneeskunde, EMGO + Instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg, VU Medisch Centrum, Amsterdam, Nederland)
Kist-van Holthe, J. E. (Afdeling Sociale Geneeskunde, EMGO + Instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg, VU Medisch Centrum, Amsterdam, Nederland)
Knelpunten en succesfactoren bij het meten van de bloeddruk bij kinderen met overgewicht of obesitas
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 2, 22-25)

Hypertensie komt vaker voor bij kinderen met overgewicht (4–14 %) en obesitas (11–33 %) dan bij kinderen met normaal gewicht (2–5 %). Hypertensie is een risicofactor voor hart- en vaatziekten en nierschade op latere leeftijd. Het meten van de bloeddruk bij kinderen met overgewicht en obesitas, en zo nodig het bevorderen van een gezonde bloeddruk in de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt sinds 2012 aanbevolen in de JGZ-richtlijn Overgewicht. In deze studie is aan de hand van ervaringen van JGZ-professionals, een knelpuntenanalyse gedaan van het meten van de bloeddruk bij kinderen met overgewicht in de JGZ. Om dit te onderzoeken is er bij JGZ-professionals van vier JGZ-organisaties een vragenlijst afgenomen. De vragenlijst is ingevuld door 74 % (42/57) van de JGZ-professionals. De succesfactoren van het meten van de bloeddruk bij kinderen met overgewicht zijn onder andere dat ouders volgens de betrokken JGZ-professionals meer gemotiveerd zijn om het overgewicht van hun kind aan te pakken als er sprake is van een verhoogde bloeddruk en dat preventie van hypertensie past binnen de doelstellingen van de JGZ. De JGZ-professionals hebben ook knelpunten ervaren zoals een gebrek aan tijd, onbetrouwbaarheid van de bloeddrukmeter en een gebrek aan kennis over de achtergrond van hypertensie bij kinderen. Om de implementatie van het meten van de bloeddruk bij kinderen met overgewicht te bevorderen, is het belangrijk om de JGZ-professionals te scholen over de achtergrond van hypertensie en het gebruik van de bloeddrukmeter. Daarnaast is nader onderzoek nodig naar oplossingen voor het tijdgebrek dat door JGZ-professionals ervaren wordt.

Diepeveen, F. B. (afdeling Child Health, TNO, Leiden, Nederland)
Dusseldorp, E. (TNO en Instituut Psychologie, Methodologie en Statistiek, Universiteit Leiden, Leiden, Nederland)
Carmiggelt, E. C. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheidszorg, Utrecht, Nederland)
Uilenburg, N. (Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind (NSDSK), Amsterdam, Nederland)
Verkerk, P. H. (afdeling Child Health, TNO, Leiden, Nederland)
De predictieve validiteit van de handreiking ‘Uniforme signalering van taalachterstanden’
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 2, 26-31)

Een van de belangrijke taken van de jeugdgezondheidzorg is de vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsproblematiek. Met name primaire taalontwikkelingsstoornissen (TOS) zijn relatief veelvoorkomend en de indruk bestaat dat deze stoornissen nog te laat worden onderkend, wat nadelig is voor de ontwikkelingsperspectieven van kinderen met deze problematiek. De handreiking ‘Uniforme signalering van taalachterstanden bij jonge kinderen’ hoopt bij te dragen aan de opsporing van kinderen met TOS op een eerder moment. De handreiking is echter practice-based. Daarom is een onderzoek opgezet om de regels die in de handreiking worden gehanteerd, empirisch te valideren. Met de toepassing van de gegevens van de PreT (Predictiemodel voor Taalontwikkelingsstoornissen) studie hebben we de sensitiviteit en specificiteit van de handreiking onderzocht. De gevonden specificiteit was 89 % (95 %-BI = 83–93) en de sensitiviteit 74 % (95 %-BI = 66–80). De conclusie is dat de handreiking een acceptabele validiteit heeft ten aanzien van het opsporen van kinderen met TOS.

Phaff, T. A. J. (Bijwerkingencentrum Lareb, ’s-Hertogenbosch, Nederland)
Rümke, H. C. (Bijwerkingencentrum Lareb, ’s-Hertogenbosch, Nederland)
Verkleurde benen na zuigelingenvaccinaties
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 2, 32-36)

Na zuigelingenvaccinaties worden af en toe huidverkleuringen gemeld, meestal van de benen, en in minder dan 10 % van de gevallen aan de armen. Ze treden vooral op na de eerste vaccinaties en duren in de regel kort. Ouders zijn vaak erg ongerust, kinderen kunnen er flink last van hebben, maar medisch gezien gaat het om onschuldige verschijnselen. Ze ontstaan door een toegenomen en/of verminderde doorbloeding van de huid op een leeftijd waarop het autonome zenuwstelsel mogelijk nog onevenwichtig reageert. De reacties kunnen zich opnieuw voordoen bij volgende vaccinaties, maar blijken dan niet ernstiger te verlopen. Deze bijwerkingen zijn vooral bepaald door de jonge leeftijd en kunnen na inenting met verschillende vaccins voorkomen.

Dijkmans-Scheepstra, D. (Visser Fysiotherapie en Sport, Leiden, Netherlands)
Rietveld, E. (KFT Rietveld, Oud-Beijerland, Netherlands)
Deurloo, J. A. (TNO Child Health, Leiden, Netherlands)
Duiser, I. H. F. (Praktijk voor Kinderfysiotherapie, Alphen aan den Rijn, Netherlands)
Hartman, A. (Hogeschool Rotterdam, Rotterdam, Netherlands)
Verkerk, P. H. (TNO Child Health, Leiden, Netherlands)
Het motoriekonderzoek bij kleuters : Overeenstemming tussen de Baecke-Fassaert Motoriektest en de Movement Assessment Battery for Children-2 NL
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 2, 37-42)

De Baecke-Fassaert Motoriektest (BFMT) wordt sinds 2003 landelijk gebruikt door jeugdartsen om de motoriek van 5 tot 6‑jarige kinderen uit groep 2 van het basisonderwijs te beoordelen. De normering van de test is 25 jaar geleden verricht en het onderzoek van destijds is niet gevalideerd door vergelijking met andere motorische testen. Een door kinderfysiotherapeuten veelgebruikte motorische test met Nederlandse normwaarden is de Movement Assessment Battery for Children-2 NL (MABC‑2). In deze studie wordt de mate van overeenstemming tussen de resultaten van de BFMT en de MABC‑2 onderzocht bij 61 gezonde kinderen. Zowel de BFMT als de MABC‑2 is bij deze kinderen afgenomen. De kinderen zijn geworven uit groep 2 van twee basisscholen, een kinderdagopvanglocatie en via twee kinderfysiotherapeuten. De gemiddelde leeftijd was 5,5 jaar (SD 0,3; range 5–6,25 jaar). De mate van overeenstemming tussen beide methoden werd beoordeeld aan de hand van de gewogen Cohen’s kappa welke 0,45 (95 % BI: 0,28 tot 0,61) bedroeg. Dit wijst op een redelijke overeenstemming tussen beide methoden. Een valideringsonderzoek met een grotere onderzoekspopulatie met een hoger aantal kinderen met een motorische achterstand wordt aanbevolen, evenals een onderzoek naar herziening van de testitems dan wel een normeringsonderzoek van de BFMT.

Jaargang 48 (2016) 3

Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, België)
De stem van ouders
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 3, 43-43)

Coussement, C. (Zuigelingenconsultatie, ONE, Brussel, België)
Meulemans, B. (Sociaal verpleegkundige, ONE, Waals-Brabant, België)
Betere pijnbeheersing doet ouders vaccinatiekalender respecteren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 3, 44-47)

Sommige ouders respecteren de vaccinatiekalender niet. Verschillende studies tonen een verband aan tussen de pijn als gevolg van het vaccineren en de terughoudendheid van de ouders om hun kinderen te laten vaccineren. We hebben er de literatuur op nageslagen en stellen een pijnbeheersingsprogramma voor dat steunt op vijf hoofdpunten: positie, glucoseoplossing, afleiding, injectietechniek en begeleiding.

Burgmeijer, R. J. F. (BOA Consultancies in Vaccinology, Amsterdam, Netherlands)
Commentaar op: Betere pijnbeheersing doet ouders vaccinatiekalender respecteren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 3, 48-49)

Rümke, H. C. (Bijwerkingencentrum Lareb, ’s-Hertogenbosch, Nederland)
Postvaccinatie verschijnselen: prikplaatsreacties en reactogeniciteit
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 3, 50-56)

Op een vaccinatieprikplaats kunnen vroege en latere reacties optreden. Vroege reacties (< 1 uur na vaccinatie) hangen samen met het injecteren (meestal ongeacht de vaccinstof). Er kan pijn optreden en hierdoor getriggerde reflectoire verschijnselen. Ook kunnen er bloedinkjes voorkomen. De latere reacties worden veroorzaakt door ontsteking (reactogeniciteit). Bij ontsteking op de prikplaats kunnen ook algemene lichamelijke klachten optreden, zoals koorts en andere algemene verschijnselen. Over deze gewone bijwerkingen geeft dit overzichtsartikel de ‘state-of-the-art’ over processen in de weefsels, welke stoffen daar worden gevormd en welke effecten die kunnen geven. Bij ontsteking op een injectieplaats is er vrijwel nooit sprake van infectie of allergie. Meestal is een symptomatische behandeling voldoende.

Berkenbosch, T. S. (Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Ronde, T. (Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Konijnendijk, A. A. J. (Vakgroep Health Technology and Services Research, Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Boere-Boonekamp, M. M. (Vakgroep Health Technology and Services Research, Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Dysplastische heupontwikkeling: ervaringen van ouders met de screening door de jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 3, 57-62)

Staal, I. I. E. (, GGD Zeeland, Goes)
Bespreking proefschrift: interview met Ingrid Staal
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 3, 63-64)

Jaargang 48 (2016) 4

Van Puyenbroeck, Karolien (JGZ West-Brabant, Breda, Nederland)
De verschillende rollen van de JGZ-professional
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 4, 65-65)

Wirix, A. J. G. (Afdeling Sociale Geneeskunde en het EMGO+ Instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg, VU Medisch Centrum, Amsterdam, Nederland)
HiraSing, R. A. (Afdeling Sociale Geneeskunde en het EMGO+ Instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg, VU Medisch Centrum, Amsterdam, Nederland)
Nauta, J. (Afdeling Kindernefrologie, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, Nederland)
van den Bosch, A. (GGD Gelderland Zuid, Tiel, Nederland)
Eijkhout, H. W. (GGD Kennemerland, Hoofddorp, Nederland)
Jansen, P. (KNMG GGD Amsterdam, Amsterdam Zuidoost, Nederland)
Meijer, E. (Rivas Zorggroep, Gorinchem, Nederland)
Chinapaw, M. J. M. (Sociale Geneeskunde, VU Medisch Centrum, Amsterdam, Nederland)
Kist-van Holthe, J. E. (Afdeling Sociale Geneeskunde en het EMGO+ Instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg, VU Medisch Centrum, Amsterdam, Nederland)
De prevalentie van hypertensie bij kinderen met overgewicht
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 4, 66-71)

Willems, W. A. J. J. (Arts Maatschappij en Gezondheid, profiel Jeugdgezondheidszorg, GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Erken, I. E. (Jeugdarts KNMG, JGZ GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Johannes, M. (Jeugdarts KNMG, JGZ GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
van Kernebeek, W. G. (Lectoraat Bewegingswetenschappen, Hogeschool van Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
de Schipper, A. (Lectoraat Bewegingswetenschappen, Hogeschool van Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Toussaint, H. M. (Lector Bewegingswetenschappen, Hogeschool van Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Goed bewegen van basisschoolleerlingen is onze zorg : Samen aan de slag met de gymleraar
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 4, 72-77)

Gymleraren zien steeds meer motorische problemen bij basisschoolleerlingen, die daardoor niet, of minder goed, de lessen bewegingsonderwijs kunnen volgen. Gymleraren willen daarom graag een goed traject om de motoriek van kinderen te kunnen beoordelen, te begeleiden en, indien nodig, van juiste zorg te voorzien. Het doel van deze studie was om aan de hand van een motoriekscan (de zogenaamd 4Ssen-scan) bij 4493 Amsterdamse schoolkinderen de grove motoriek te bepalen en na te gaan hoe groot het probleem van achterblijvende grof-motorische ontwikkeling is bij reguliere basisschoolleerlingen. De resultaten bevestigen het beeld van de gymleraar: 30 % van deze leerlingen heeft een motorische ontwikkelingsachterstand van meer dan een jaar. Een consortium van de jeugdgezondheidszorg (JGZ), de GGD van Amsterdam, gymleraren, basisscholen en kinderfysiotherapeuten en het Lectoraat Bewegingswetenschappen van de Hogeschool van Amsterdam werkt nu aan het vormgeven van een traject ‘motoriek’. Op basis van een door de gymleraar afgenomen motoriekscan worden kinderen met een motorische ontwikkelingsachterstand opgespoord. Via een stappenplan worden zij gestimuleerd de achterstand weg te werken, of, indien nodig, voor nader diagnostisch onderzoek doorgestuurd naar de jeugdarts.

Schouten, B. (Nutricia Research, Utrecht, Nederland)
van Winden, N. (Nutricia Early Life Nutrition, Zoetermeer, Nederland)
Metabole programmering: het belang van ‘de eerste 1000 dagen’ voor de latere gezondheid van het kind
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 4, 78-80)

Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat omstandigheden rondom de conceptie, zwangerschap en de eerste levensjaren van invloed kunnen zijn op de gezondheid op korte en lange termijn. Metabole programmering is beschreven als een van de processen die hieraan ten grondslag zou kunnen liggen. Dit heeft geleid tot de hypothese dat de periode van conceptie tot ongeveer het tweede levensjaar een kritieke periode is, die mede bepaalt of een kind gezond oud zal worden. Deze cruciale periode van 1000 dagen kan worden gezien als een window of opportunity voor preventie en gezondheidsbevordering, met een blijvende positieve invloed op de latere gezondheid. In dit referaat worden onderzoeken besproken waaruit het belang van het proces van metabole programmering blijkt. Dit proces start mogelijk al tijdens de conceptie en wellicht zelfs eerder.

Bannink, R. (CJG Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
Bespreking proefschrift: Interview met Rienke Bannink
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 4, 81-82)

de Wilde, J.A. (GGD Haaglanden, Den Haag, Nederland)
Bespreking proefschrift: Interview met Jeroen de Wilde
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 4, 83-84)

Jaargang 48 (2016) 5

van Wieringen, Joke (Pharos, expertisecentrum gezondheidsverschillen, Utrecht, Nederland)
Staal, Ingrid (GGD Zeeland, Goes, Nederland)
Boere-Boonekamp, Magda M. (Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Gevlucht, en nog een heel leven voor je …
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 5, 85-85)

van Wieringen, J. C. M. (Pharos, expertisecentrum gezondheidsverschillen, Utrecht, Nederland)
Roelants, M. (Departement Maatschappelijke Gezondheidszorg en Eerstelijnszorg KU Leuven, Leuven, België)
Omvang en kenmerken van de populatie asielzoekers in Nederland en België
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 5, 86-89)

Nederland en België kenden de afgelopen twee jaar een grote toename in het aantal asielaanvragen. Dit is het gevolg van conflicten of slechte levensomstandigheden in het land van herkomst van de vluchtelingen. De herkomst van de vluchtelingen verschilt voor Nederland en België. De groep vluchtelingen is ook erg divers wat betreft opleidingsniveau, geloof, leeftijd en geslacht. Voor de jeugdgezondheidszorg (JGZ) is het van belang dat een groot deel van de asielzoekers jonger dan 18 jaar is.

Slinger, K. (GGD GHOR Nederland, Utrecht, Nederland)
Peters, T. (GGD GHOR Nederland, Utrecht, Nederland)
Goosen, S. (GGD GHOR Nederland, Utrecht, Nederland)
De organisatie van de (jeugd-)gezondheidszorg voor asielzoekers- en vluchtelingenkinderen in Nederland
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 5, 90-93)

Kinderen van asielzoekers, kinderen van vluchtelingen met een verblijfsvergunning en alleenstaande minderjarige vreemdelingen zijn een kwetsbare groep. Het is daarom van belang om hun groei, ontwikkeling en mogelijke gezondheidsrisico’s snel in beeld te hebben, zowel tijdens hun verblijf in de opvanglocaties van het COA als na vestiging in een gemeente. De publieke gezondheidszorg en in het bijzonder de jeugdgezondheidszorg (JGZ) spelen een belangrijke rol bij het tijdig in beeld hebben van deze kinderen en het beperken van gezondheidsrisico’s. In dit artikel beschrijven we de organisatie van de publieke en de curatieve gezondheidszorg voor kinderen van asielzoekers en vergunninghouders en alleenstaande minderjarige vreemdelingen.

Vanlander, A. (Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg, Leuven, België)
Hoppenbrouwers, K. (KU Leuven, Leuven, België)
Preventie van infectiezieken en vaccinatie bij asielzoekers en vluchtelingen in België/Vlaanderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 5, 94-95)

Asielzoekers en vluchtelingen zijn een kwetsbare groep die beschermd dient te worden tegen infectieziekten. Met het oog hierop, maar ook om het risico op verspreiding van infectieziekten in de algemene bevolking te beperken, besliste de Vlaamse overheid dat iedereen die in Vlaanderen of in het Brussels hoofdstedelijk gewest verblijft het aanbod tot (inhaal-)vaccinatie moet krijgen in overeenstemming met de geldende leeftijdsspecifieke aanbevelingen. Om dit beleid ook met de recente toestroom van asielzoekers te kunnen blijven waarmaken, werden voor het eerst in een protocolakkoord duidelijke afspraken gemaakt tussen de Federale (Belgische) en Vlaamse bevoegde diensten, en werden deze in overleg met alle vaccinerende partners lokaal geïmplementeerd. Hierin neemt de jeugdgezondheidszorg (JGZ) de vaccinatie van minderjarigen voor haar rekening.

Looman, B. L. J. (Pharos expertisecentrum gezondheidsverschillen, Utrecht, Nederland)
De zorgvraag van vluchtelingenkinderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 5, 96-97)

Met het merendeel van de vluchtelingenkinderen gaat het goed, ook al hebben ze een verhoogde kans op gezondheidsproblemen. Vaccinaties, gewicht, kindermishandeling en psychische gezondheid zijn belangrijke aandachtspunten. Signalering en preventie zijn bij deze kinderen van extra belang om grotere gezondheidsproblemen voor te zijn. Dit artikel gaat in op de gezondheid van vluchtelingenkinderen.

ter Horst, D. H. (GGD Gelderland Midden, Arnhem, Nederland)
Paalman, R. (GGD Twente, Enschede en GGD IJsselland, AZC Schalkhaar, Enschede, Nederland)
Jeugdgezondheidszorg voor asielzoekerskinderen: uitdagingen voor de praktijk
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 5, 98-99)

Jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen zijn betrokken bij de publieke gezondheidszorg aan asielzoekers. De jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt ook aan deze groep kinderen en jeugdigen actief aangeboden. De auteurs beschrijven in dit artikel uitdagingen en knelpunten uit de dagelijkse praktijk vanuit hun werk op een (pre) procesopvang locatie (POL) en asielzoekerscentrum (AZC) locatie.

Verhagen, M. C. M. (GGD West-Brabant, Tilburg, Nederland)
Steentjes, M. J. B. (GGD West-Brabant, Tilburg, Nederland)
Van Puyenbroeck, K. (GGD West-Brabant, Tilburg, Nederland)
Jeugdgezondheidszorg voor gevluchte gezinnen: een kijkje in de keuken van JGZ West-Brabant
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 5, 100-101)

Naar verwachting is iets minder dan 1 % van de bevolking in West-Brabant medio 2016 een vluchteling. Het is de taak van de GGD West-Brabant om de gezondheid van alle (nieuwkomers)gezinnen te beschermen en te bevorderen via infectieziektebestrijding, screening op tbc, gezondheidsbevordering en met name het bieden van jeugdgezondheidszorg. Dit artikel beschrijft hoe GGD West-Brabant dit tot nu toe heeft aangepakt.

Brokx, I. (, Zorggroep Almere, Nederland)
Keij, M. (Pharos, Utrecht, Nederland)
Hoe helpt de JGZ gevluchte kinderen weer op verhaal te komen?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 5, 102-104)

Veel vluchtelingenkinderen hebben traumatische ervaringen opgedaan. De meesten komen in Nederland snel op verhaal wanneer er sprake is van optimale veerkracht, gezonde ontwikkeling en goed ouderschap. De jeugdgezondheidszorg (JGZ) kan veel betekenen voor deze kinderen/gezinnen in de diverse gemeenten in ons land. In dit artikel beschrijven we hoe de JGZ kan bijdragen aan het versterken van de veerkracht van ouders en kinderen. We gaan ook in op de begrippen traumatische ervaring, traumatisering en traumatische stoornis.

van der Vlugt, I. (Rutgers, Utrecht, Nederland)
Ondersteuning bij de seksuele ontwikkeling van jeugdige vluchtelingen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 5, 105-106)

Kinderen doorlopen allemaal een seksuele ontwikkeling. Jeugdige vluchtelingen zijn op verschillende thema’s extra kwetsbaar en hebben extra ondersteuning nodig. Dit vraagt van de jeugdgezondheidszorgprofessional een deskundige, cultuursensitieve en proactieve houding.

Schippers, M. T. (Nidos, Utrecht, Nederland)
van der Velden, M. M. C. (Nidos, Utrecht, Nederland)
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen en risico’s bij gezinshereniging
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 5, 107-111)

Een belangrijk deel van de huidige alleenstaande minderjarige vreemdelingen komt in aanmerking voor gezinshereniging. Voordat er sprake is van een hereniging, heeft het kind lang gewacht en veel meegemaakt. En als het dan eindelijk zover is en ouders en kind elkaar weerzien, is de blijdschap groot. Maar de hereniging en het als één gezin bij elkaar wonen kan ook leiden tot nieuwe en onbekende spanningen en bij het kind enige paniek veroorzaken.

Tunzi, C. M. (Stichting Onderwijs Voorrang Eemland (SOVEE), Amersfoort, Nederland)
van der Veen, K. R. (Stichting Onderwijs Voorrang Eemland (SOVEE), Amersfoort, Nederland)
Laagdrempelige opvoedondersteuning: succesvolle voorbeelden
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 5, 112-113)

Veel migrantengezinnen hebben behoefte aan ondersteuning bij het opvoeden van hun kinderen. Reguliere hulpverlening, bijvoorbeeld vanuit een sociaal wijkteam, weet deze gezinnen vaak niet te bereiken. Migrantenouders willen de indruk vermijden dat er problemen in de opvoeding zijn en dat er hulp nodig is. Stichting Onderwijs Voorrang Eemland (SOVEE), een regionale organisatie die zich richt op het versterken van kansen van kinderen, heeft een aantal interventies ontwikkeld die goed aansluiten bij de behoefte van migrantengezinnen. We bespreken drie vormen van laagdrempelige opvoedondersteuning, zoals wij die in de praktijk aanbieden.

Buijze, P. H. (Inspectie voor de Gezondheidszorg, Utrecht, Nederland)
Fraanje, T. A. M. (Inspectie voor de Gezondheidszorg, Utrecht, Nederland)
van Leerdam, F. J. M. (Inspectie voor de Gezondheidszorg, Utrecht, Nederland)
Toezicht op (jeugdgezondheids)zorg in opvanglocaties
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 5, 114-115)

De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onderzocht in 2015 de beschikbaarheid, de toegankelijkheid en de kwaliteit van de medische zorg aan asielzoekers in recent geopende opvanglocaties. Daarbij keek zij ook naar de jeugdgezondheidszorg (JGZ). De medische zorg aan asielzoekers in nieuwe opvanglocaties voldeed niet aan alle normen, maar de grootste risico’s waren wel in beeld bij de belangrijkste ketenpartners. De inspectie waardeert de grote inzet en flexibiliteit waarmee professionals op de nieuwe opvanglocaties hun werk doen, vaak in verre van ideale omstandigheden.

Goosen, S. (GGD GHOR, Utrecht, Nederland)
Bespreking proefschrift: interview met Simone Goosen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 5, 116-117)

Meester, Lieda (Inspectie voor de Gezondheidszorg, Utrecht, Nederland)
Relevante websites en e-learnings
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 5, 118-118)

Jaargang 48 (2016) 6

Raat, J. H. (Afdeling Public Health, Erasmus MC, Rotterdam, Nederland)
Van werkzame interventies naar werkzame elementen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 6, 119-119)

Yilmaz, N. G. (afdeling Sociale Geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Renders, C. M. (afdeling Gezondheidswetenschappen en EMGO-instituut, Vrije Universiteit, Amsterdam, Nederland)
Nicolaou, M. (afdeling Sociale Geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Vrijkotte, T. (afdeling Sociale Geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
De invloed van de voedingspraktijken van ouders op de BMI van het kind: resultaten van een multicultureel cohort
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 6, 120-125)

De voedingspraktijken van ouders beïnvloeden de ontwikkeling van overgewicht van kinderen. In dit onderzoek is nagegaan in hoeverre de voedingspraktijken van moeders geassocieerd zijn met de Body Mass Index (BMI) van het kind op 11- tot 12-jarige leeftijd en welke rol de etniciteit hierbij speelt. Daarnaast is nagegaan in welke mate etnische verschillen in voedingspraktijken de etnische verschillen in BMI konden verklaren. De vragenlijstgegevens zijn afkomstig van de ABCD-studie. De voedingspraktijken ‘restrictie’, ‘druk om te eten’ en ‘monitoring’ werden bepaald met de Child Feeding Questionnaire. De studiepopulatie bestond uit 590 11- tot 12-jarige kinderen, onderverdeeld in Nederlandse (n = 446) en niet-Nederlandse (n = 144) kinderen. Meer ‘restrictie’ was geassocieerd met een hogere BMI en meer ‘druk om te eten’ met een lagere BMI. Deze associaties werden beïnvloed door de perceptie van de moeder over het gewicht van haar kind. De gemiddelde BMI van niet-Nederlandse kinderen was ongeveer 1,40 kg/m2 hoger dan die van Nederlandse kinderen (p < 0,001). Niet-Nederlandse moeders voerden significant meer ‘restrictie’ (gemiddeld: 12,4 [SD: 4,2]) en ‘druk om te eten’ (10,9 [3,8]) uit vergeleken met Nederlandse moeders (11,2 [4,3] en 9,9 [3,7], resp.). ‘Restrictie’ verklaarde de etnische verschillen in de BMI voor 11,6 %. ‘Monitoring’ was niet geassocieerd met de BMI. De voedingspraktijken van moeders en hun perceptie over het gewicht van hun kind zijn mogelijke aangrijpingspunten voor preventie van overgewicht, met name onder kinderen van niet-Nederlandse afkomst.

Rümke, H. C. (, Bilthoven, Nederland)
Samenstelling van vaccins en bijwerkingen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 6, 126-133)

Dit artikel bespreekt de meest gebruikte vaccincomponenten en mogelijke bijwerkingen. Met name de adjuvantia geven bijwerkingen: injectieplaatsreacties en soms koorts met bijbehorende klachten die enkele dagen kunnen duren. Van adjuvantia en andere componenten is bij de in vaccins gebruikte hoeveelheden geen toxiciteit aangetoond. Het conserveermiddel thiomersal (een kwikzout) wordt in Nederland en België niet gebruikt in de vaccins voor kinderen; overigens is schadelijkheid, en met name een relatie met autisme, van deze stof niet aangetoond. Sporadisch komt een allergie voor vaccincomponenten voor.

Kruythoff-Broekman, A. (Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind (NSDSK), Amsterdam, Nederland)
Wiefferink, K. (Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind (NSDSK), Amsterdam, Nederland)
Uilenburg, N. (Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind (NSDSK), Amsterdam, Nederland)
Effectiviteit van Target Word bij ‘late talkers’ : Een onderzoek naar het effect van het Hanen-ouderprogramma Target Word op de taalontwikkeling van ‘late talkers’
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 6, 134-139)

Het Hanen-ouderprogramma Target Word is gericht op de bevordering van de taalontwikkeling bij kinderen met een achterstand in de taalproductie (‘late talkers’). We onderzochten het effect van dit programma in een gerandomiseerd onderzoek bij 60 peuters tussen de 24 en 30 maanden die op een van de consultatiebureaus van JGZ Kennemerland op het VTO-taalsignaleringsinstrument in het risicogebied scoorden. De ouders van dertig kinderen kregen de Target Word-cursus aangeboden. Dertig andere kinderen deden mee in een controlegroep waarvoor alleen de gebruikelijke zorg beschikbaar was. De uitkomst van het onderzoek is dat kinderen in de Target Word-groep meer vooruitgegaan waren in hun actieve woordenschat dan kinderen in de controlegroep. We concluderen dat Target Word bij late talkers effectief ingezet kan worden bij het helpen voorkomen of verminderen van taalproblemen.

Halberstadt, J. (Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Proefschrift: Long-term weight management in children and adolescents with severe obesity: psychological aspects
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2016 (48) 6, 140-141)

Jaargang 49 (2017) 1

Bannink, R. (Afdeling Beleid & Expertise, CJG Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
Verbinden van onderzoek en praktijk
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 1, 1-1)

Hilgersom, W. J. A. (Bijwerkingencentrum Lareb, ’s-Hertogenbosch, Nederland)
van Boekel, A. A. W. (Bijwerkingencentrum Lareb, ’s-Hertogenbosch, Nederland)
Rümke, H. C. (Bijwerkingencentrum Lareb, ’s-Hertogenbosch, Nederland)
Aanvallen na vaccinatie van zuigelingen en peuters
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 1, 2-7)

Na vaccinaties kunnen zuigelingen aanvallen hebben die soms als stuip worden aangeduid. Sommige zijn inderdaad epileptische aanvallen zoals koortsstuipen en andere convulsies, maar vaak gaat het om niet-epileptische aanvallen met beweging zoals myoclonieën, tremoren, of plotselinge vreemde houdingen, of aanvallen van vasovegetatieve aard zoals syncope, collaps, apneu-aanvallen, ALTE (apparent life threatening event)/BRUE (brief resolved unexplained events), en BHS (breath-holding spells). Dit artikel beschrijft aanvallen die bij jonge kinderen kunnen optreden en hoe vaak ze van 2011 tot en met 2015 bij het Bijwerkingencentrum Lareb zijn gemeld als mogelijke bijwerking van een vaccinatie. Koortsstuipen worden vooral gemeld in associatie met de BMR-vaccinatie. Collapsreacties (‘wit, slap, weg’) worden vooral gemeld bij jonge zuigelingen, tussen 2 en 12 uur na vaccinatie, de meeste na de vaccinaties op 2 maanden. De meldingen van non-febriele epileptische aanvallen tonen geen duidelijk tijdspatroon na de vaccinaties. Uit epidemiologische onderzoeken blijkt evenmin een relatie. Wel kan bij kinderen met een genetische aanleg voor epilepsie, een epileptische aanval door een vaccinatie worden uitgelokt. Uit onderzoek blijkt dat vaccinaties het beloop van de epilepsie niet negatief beïnvloeden. Aanvallen na vaccinaties kunnen er dramatisch uitzien, maar gelukkig is de herhalingskans klein en de prognose goed.

Dalmijn, E. W. (, ’s-Hertogenbosch, Nederland)
van Lisdonk, J. (, Utrecht, Nederland)
Tienerzwangerschap bij meiden met een lichte verstandelijke beperking : Inzicht in risicofactoren voor betere preventie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 1, 8-13)

In Nederland komt tienerzwangerschap relatief vaak voor bij laagopgeleide meiden. Tot deze groep worden ook meiden met een lichte verstandelijke beperking (LVB) gerekend. Wij onderzochten de aanloop naar en ervaring met tienerzwangerschap bij meiden met een LVB met als doel het verbeteren van preventie van ongeplande tienerzwangerschap. In een kwalitatief onderzoek zijn factoren geïdentificeerd die bijdragen aan het ontstaan van een ongeplande zwangerschap bij meiden met een LVB en is gekeken naar de samenhang tussen deze factoren. In totaal zijn 18 meiden met een LVB geïnterviewd die voor hun 20e jaar zwanger zijn geweest. Uit het onderzoek komt een aantal belangrijke risicofactoren naar voren. Zo spelen een (latente) kinderwens, een lage risico-inschatting, ontbrekende kennis, weinig steun van ouders, afhankelijkheid van mannen en niet passende voorlichting over veilige seks een rol bij het ontstaan van een zwangerschap bij meiden met een LVB. Vooral de combinatie van een (latente) kinderwens en het gebrek aan regie versterken elkaar in het niet of incorrect gebruiken van anticonceptie. Vanuit deze nieuwe inzichten zijn aanbevelingen geformuleerd voor het verbeteren van de preventie van ongeplande zwangerschap bij meiden met een LVB.

Vermeulen, G. (RIVM, Bilthoven, Nederland)
Slinger, K. (GGD GHOR, Utrecht, Nederland)
Zonnenberg, I. (RIVM-DVP, Bilthoven, Nederland)
Drijfhout, I. (RIVM, Bilthoven, Nederland)
Appels, R. (RIVM, Bilthoven, Nederland)
Asielzoekerskinderen en het Rijksvaccinatieprogramma (RVP)
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 1, 14-17)

Onder de grote instroom van asielzoekers naar Nederland bevinden zich veel kinderen. Eind 2016 verbleven er ongeveer 10.000 asielzoekerskinderen en alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) in opvanglocaties. Deze kinderen hebben, ongeacht hun verblijfsstatus, tot hun 19e verjaardag recht op vaccinaties volgens het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Aan de betrokken jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen is het de taak om vorm te geven aan het RVP. Dit is soms relatief gemakkelijk, maar vaak is het complex. In dit artikel leest u hoe de zorg voor deze kinderen is geregeld, op welke manier een vaccinatieplan wordt gemaakt en welke uitdagingen uitvoerders tegen kunnen komen.

Dera-de Bie, E. (Universiteit Maastricht, Maastricht, Nederland)
Proefschrift: Overweight prevention, starting from birth onwards
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 1, 18-19)

Jaargang 49 (2017) 2

Roelants, M. (KU Leuven, Leuven, België)
Met vallen en opstaan
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 2, 21-21)

Metting, Z. (Afdeling Neurologie en Kinderneurologie, Universitair Medisch Centrum Groningen en Ommelander Ziekenhuis, Groningen, Nederland)
Kramer, W. (Afdeling Kinderchirurgie, Erasmus MC Rotterdam en Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, Nederland)
van Beeck, E. (Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
Catsman-Berrevoets, C. (Afdeling Kinderneurologie, Erasmus MC/Sophia Kinderziekenhuis, Rotterdam, Nederland)
van der Naalt, J. (Afdeling Neurologie, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, Nederland)
Kinderen op de fiets: helm op!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 2, 22-25)

Kinderen vormen een risicogroep voor het krijgen van traumatisch hersenletsel na een fietsongeval. In Nederland is er geen wet-, of regelgeving opgesteld omtrent het gebruik van de fietshelm. Een kind dat van de fiets valt of geschept wordt, valt bijna altijd op zijn hoofd. Dit artikel geeft een overzicht van recent onderzoek naar effectiviteit, gebruik, en implementatie van de fietshelm bij kinderen. Het preventieve effect van de fietshelm is aangetoond. Ook is uit de literatuur bekend dat het verplichten van de fietshelm leidt tot toename van het gebruik van de fietshelm, in het bijzonder als dit beleid maatschappijbreed wordt doorgevoerd. De fietshelm kan een belangrijke bijdrage leveren aan de bescherming tegen risico’s van het vallen van de fiets en bij ongelukken in het verkeer. Daarom adviseren wij dat de fietshelm in Nederland verplicht gesteld dient te worden voor alle kinderen onder de leeftijd van 16 jaar.

Van Gils, J. (Vzw Kinderperspectief, Mechelen, België)
De fiets: belangrijk voor onze samenleving
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 2, 26-27)

In het artikel ‘Kinderen op de fiets: helm op!’ houden Metting et al. een pleidooi voor het verplicht dragen van een fietshelm voor alle kinderen onder de leeftijd van 16 jaar. Deze aanbeveling is overduidelijk ingegeven door hun ervaring met ernstig traumatisch hersenletsel bij jonge fietsers in hun afdeling kinderneurologie en kinderchirurgie. Dat is begrijpelijk. Echter, met de verplichting tot het dragen van een helm tijdens het fietsen dreigt het debat over de plaats van de fiets in onze samenleving zich te verengen tot de risico’s ervan, en de verantwoordelijkheid voor veilig fietsen uitsluitend bij de fietser zelf gelegd te worden. Daarom hieronder een pleidooi voor een bredere kijk op de fiets in onze samenleving, waarin ook aandacht gaat naar positieve aspecten van het fietsen.

Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Rijkers, A. (Leuvens Universitair Fertiliteitscentrum, Universitair Ziekenhuis Leuven, Leuven, België)
Roelants, M. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Meuleman, C. (Leuvens Universitair Fertiliteitscentrum, Universitair Ziekenhuis Leuven, Leuven, België)
Van Leeuwen, K. (Onderzoeksgroep Gezins- en Orthopedagogiek, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Desoete, A. (Vakgroep Experimenteel Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Gent, Gent, België)
Wiersema, J. R. (Vakgroep Experimenteel Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Gent, Gent, België)
D’Hooghe, T. (Leuvens Universitair Fertiliteitscentrum, Universitair Ziekenhuis Leuven, Leuven, België)
Menstruatiepatroon bij 13-jarigen in Vlaanderen, en de impact van menstruele klachten op de school- en sociale participatie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 2, 28-34)

Tussen maart en juni 2009 ontvingen alle meisjes, geboren in 1996 en op het moment van het onderzoek woonachtig in 8 regio’s verspreid over Vlaanderen, in het kader van het Vlaamse cohortonderzoek JOnG! een semigestructureerde vragenlijst met onder meer vragen over de leeftijd van menarche, de kenmerken van hun menstruele cyclus en de eventuele impact ervan op hun sociale activiteiten. Van de 769 respondenten (dat is 15,7 % van de doelpopulatie in de betrokken regio’s) had 47,2 % reeds menstruaties. De gemiddelde leeftijd van menarche werd geschat op 12,9 ± 1,3 jaar. Van de 363 meisjes die reeds menstruaties hadden, ervoer 41,6 % (95 % BI 36,4–47,0 %) deze als pijnlijk tijdens de afgelopen 3 maanden. Uit het onderzoek blijkt een significante correlatie tussen pijnlijke menstruatie enerzijds (dysmenorroe), en jongere menarcheleeftijd (p < .05) en meer overvloedige menstruatie (p < .001) anderzijds. Bovendien ervoer één op vier 13-jarige meisjes een negatieve impact van menstruaties op hun schoolparticipatie en deelname aan sociale activiteiten. Deze proportie is echter significant groter bij meisjes met dysmenorroe (41,3 %) dan bij meisjes die hun menstruaties hebben zonder noemenswaardige klachten (14,2 %) (RR = 2,9; 95 % BI, 2,0–4,4; p < .001). Uit de resultaten van deze studie blijkt dat menstruatie-gebonden klachten frequent voorkomen bij jonge tienermeisjes, wat aandacht verdient vanwege jeugdgezondheidszorg.

Lecluijze, I. (Universiteit Maastricht, Maastricht, Nederland)
De Verwijsindex Risicojongeren kritisch bekeken
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 2, 35-36)

den Hamer, A. (Noldus Information Technology, Wageningen, Nederland)
De invloed van het mediagebruik van jongeren op hun cyberpestgedrag
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 2, 37-38)

Jaargang 49 (2017) 3

Dera-de Bie, G. E. (Hogeschool Zuyd Heerlen, Heerlen, Nederland)
Jeugdgezondheidszorg en onderwijs
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 3, 39-39)

Blokstra, A. (Centrum voor Voeding, Preventie en Zorg, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Pieter, R. (Stafeenheid Communicatie en Documentaire Informatievoorziening, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Opten, R. (Stafeenheid Communicatie en Documentaire Informatievoorziening, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Bemelmans, W. (Centrum voor Voeding, Preventie en Zorg, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Samenwerking tussen JGZ en het voortgezet onderwijs: tips en trucs uit de praktijk
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 3, 40-44)

Samenwerking tussen jeugdgezondheidszorg (JGZ) en onderwijs kan bijdragen aan het welzijn van jeugdigen en daarmee aan hun leerprestaties. In de praktijk is samenwerking echter nog niet vanzelfsprekend en verloopt dit nog niet optimaal. Naar aanleiding daarvan is in 2014 door het RIVM Centrum Gezond Leven onder het motto ‘Versterking Jeugdgezondheidszorg op en met scholen’ een oproep gedaan om projecten aan te dragen, gericht op het versterken van de samenwerking tussen JGZ, scholen, gezondheidsbevordering, jongeren en hun ouders. Uit de 33 inzendingen zijn 12 inspirerende projecten in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs geselecteerd die sterk scoorden op ten minste één van de aanbevelingen van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) voor een toekomstbestendige en krachtige JGZ. In dit artikel kijken we, aan de hand van een viertal criteria, terug op de ervaringen binnen de zeven projecten in het voortgezet onderwijs. Wat zijn de leerervaringen en tips en trucs uit de praktijk voor het vervolg en/of bij overdracht naar een andere organisatie?

Landman, M. (afdeling Kindergeneeskunde, Kindercontinentie Polikliniek en Poeppoli Rotterdam, Maasstad Ziekenhuis Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
van Everdingen, E. (Virenze, Rotterdam, Nederland)
Groeneweg, M. (afdeling Kindergeneeskunde, Kindercontinentie Polikliniek en Poeppoli Rotterdam, Maasstad Ziekenhuis Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
Niet zindelijk naar de basisschool. Een toenemend probleem?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 3, 45-48)

Inleiding Berichten in de media veronderstellen een toename van het aantal kinderen dat niet zindelijk voor het eerst naar school gaat. Het doel van dit onderzoek was om na te gaan of er daadwerkelijk een toename is in het aantal kinderen dat niet zindelijk op school komt. Methoden Er werd een web-based enquête ontwikkeld. Deze werd per mail naar alle basisscholen van Nederland (n = 6000) gestuurd. De enquête werd ingevuld door docenten van het basisonderwijs. Alle gegevens werden geanonimiseerd verwerkt. Resultaten Vier procent van alle kinderen die voor het eerst naar de basisschool gaan, blijkt niet zindelijk te zijn. Het probleem van niet zindelijk naar school gaan wordt in toenemende mate als probleem gezien door docenten. Pedagogische factoren, gedragsfactoren bij het kind, medische problemen en psychosociale stress worden het meest als oorzaak aangegeven. Conclusie Het percentage kinderen dat niet zindelijk voor het eerst naar de basisschool gaat is niet hoger dan in de jaren ’90 van de vorige eeuw. Docenten geven aan dat ze niet zindelijke kinderen in de klas wel toenemend als een probleem ervaren. Meer onderzoek is nodig om te achterhalen welke kinderen het risico lopen om niet zindelijk naar school te gaan. Deze informatie kan helpen om de hulpverlening voor deze groep kinderen te verbeteren.

Kluppels, K. (Vrij Centrum voor leerlingenbegeleiding De Wissel, Antwerpen, België)
Portzky, G. (Vakgroep Psychiatrie en Medische Psychologie, Universiteit Gent, Gent, België)
Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Signalering van psychosociale problemen bij 15-jarige Antwerpse jongeren via de centra voor leerlingenbegeleiding : Een haalbaarheidsstudie in een multiculturele steekproef
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 3, 49-56)

Ondanks de hoge prevalentie van psychosociale problematiek bij schoolgaande jongeren in Vlaanderen hanteren Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB) tot op heden hiervoor geen systematische signaleringsmethode. Een signalering in verschillende stappen wordt al succesvol ingezet in andere landen. In dit onderzoek bestuderen wij met een aangepaste versie van de Jeugdmonitor Rotterdam (JMR) in een beperkte steekproef welke proportie van jongeren gesignaleerd wordt met een mogelijk psychosociaal gezondheidsprobleem dat verdere opvolging en eventuele interventie vereist, alsook de praktische haalbaarheid van de hele procedure, bekeken vanuit het perspectief van de deelnemende CLB-teams. In totaal vulden 184 leerlingen van verschillende onderwijstypes in vijf Antwerpse scholen een vragenlijst (de aangepaste JMR) in. Met behulp van een formulier waarop de voornaamste aandachtspunten uit de vragenlijst werden genoteerd, en een hierbij aansluitend gesprek tijdens het preventief consult, maakte de CLB-arts voor elke leerling een inschatting van zijn of haar psychosociale gezondheid, en registreerde de ondernomen acties, de respons op doorverwijzing en bekendheid van de problematiek in het CLB-dossier. Volgens deze procedure werd voor 28 % van de jongeren de psychosociale gezondheid als risicovol ingeschat en voor 14,3 % werd gespecialiseerde hulpverlening nodig geacht. Drie van de vier leerlingen gingen in op een doorverwijzing. Slechts 20 % van leerlingen met signalen van psychosociale problemen waren als dusdanig gekend in het CLB-leerling dossier. Betrokken CLB-teams ervoeren de nieuwe signaleringsmethode als nuttig en haalbaar.

Theunissen-Lamers, M. J. (Maastricht University, Maastricht, Nederland)
Signalering en preventie van schooluitval
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 3, 57-58)

Jaargang 49 (2017) 4

Staal, I. (GGD Zeeland, Goes, Nederland)
Bannink, R. (Afdeling Beleid & Expertise, CJG Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
Boere-Boonekamp, M. M. (Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Sterkenburg, B. S. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), Utrecht, Nederland)
Meer dan alleen een richtlijn
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 59-59)

Hubers, M. M. (ZonMw, Den Haag, Nederland)
ZonMw Richtlijnontwikkeling in de JGZ : Steeds meer ruimte voor innovatie en inbreng vanuit het veld
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 60-62)

Sinds eind jaren 90 is de jeugdgezondheidszorg (JGZ) op systematische wijze aan de slag met de ontwikkeling van richtlijnen. Na een voorzichtige start kreeg dit proces een impuls met het ZonMw-programma Richtlijnen Jeugdgezondheid 2007–2012. Daarmee heeft ZonMw in opdracht van het ministerie van VWS met de sector een stevig fundament gelegd voor een gedegen richtlijnontwikkeling. Inmiddels staat dit goed op de rit. Het vervolgprogramma Richtlijnen Jeugdgezondheidszorg 2013–2018 richt zich nu ook op innovatie van het richtlijnontwikkelproces, dit om nog beter aan te sluiten bij ontwikkelingen in de JGZ en de samenhang met andere (preventieve) zorg te versterken.

van Laar, E. G. (Van Laar Wetenschap & Tekst, Utrecht, Nederland)
Richtlijnen jeugdgezondheidszorg: hoe komen die tot stand?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 63-64)

Sinds 1998 ontwikkelt onder andere TNO richtlijnen voor de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Aan een nieuwe richtlijn gaat een heel traject vooraf, waarin de richtlijnontwikkelaar samenwerkt met verschillende partijen: onderzoeksinstituut ZonMw, het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) en professionals binnen de JGZ. De betrokkenen hebben hun ervaringen gedeeld in dit interview. “Al die invloeden maken dat het eindproduct een compleet en bruikbaar advies is voor de werkvloer en aansluit bij de praktijk.”

Sterkenburg, B. S. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), Utrecht, Nederland)
De dynamiek van JGZ-richtlijn implementatie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 65-66)

Organisaties en professionals binnen de jeugdgezondheidszorg (JGZ) hebben al bijna twintig jaar ervaring in het werken met JGZ-richtlijnen. Mede hierdoor kan er continu goede zorg aan jeugdigen en ouders geboden worden. Voorwaarde is dat de implementatie en borging van alle richtlijnen aansluit op het dynamische werkveld van de JGZ anno 2017. Dit zorgt voor nieuwe uitdagingen op landelijk, organisatorisch en individueel niveau.

Vermeulen, H. (IQ healthcare, Radboudumc, Nijmegen, Nederland)
Berben, S. (Hogeschool Arnhem en Nijmegen, Radboudumc, Nijmegen, Nederland)
Heinen, M. (IQ healthcare, Radboudumc, Nijmegen, Nederland)
Evidence based richtlijnen, werken volgens de laatste stand van wetenschap
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 67-68)

Richtlijnen hebben tegenwoordig terecht een belangrijke plek in ons dagelijks professioneel handelen en in de nieuwe beroepsprofielen. Ze zijn een richtsnoer dat ons als zorgprofessionals helpt om excellente zorg volgens de laatste stand van wetenschap te geven. Daarmee is ons dagelijks klinisch handelen meer gebaseerd op wetenschappelijk bewijs. Daarnaast helpen richtlijnen grote variatie tussen gezondheidszorginstellingen en zorgprofessionals te voorkomen. Ook helpen richtlijnen om de groeiende informatiestroom aan literatuur hanteerbaar te maken. Voor de meeste zorgprofessionals is het immers te tijdrovend en te ingewikkeld geworden om alle literatuur bij te houden.

Stals, K. (Nederlands Jeugdinstituut, Utrecht, Nederland)
Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 69-72)

Het werken met kinderen, jongeren en hun ouders in jeugdhulp en jeugdbescherming is vaak ingrijpend. Denk aan het begeleiden van gezinnen in crisis, het omgaan met stemmingsproblemen of de gevolgen van kindermishandeling. In de zorg voor die kinderen, jongeren en gezinnen zijn er veel factoren die invloed hebben op het probleem of de hulpvraag. Dit vraagt om richtlijnen die professionals en cliënten helpen bij het wikken en wegen van opties en het nemen van beslissingen. Het uitgangspunt bij het ontwikkelen van richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming is dat deze praktisch, goed toepasbaar en behulpzaam moeten zijn in het bieden van de beste hulp of zorg aan kinderen en gezinnen.

Guérin, C. (Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg, Leuven, België)
Van Hoeck, K. (Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg, Leuven, België)
Denys, S. (Onderzoeksgroep Experimentele ORL, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Wouters, J. (Onderzoeksgroep Experimentele ORL, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Richtlijnontwikkeling in Vlaanderen: gehoorscreening bij schoolgaande kinderen als voorbeeld
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 73-76)

In Vlaanderen wordt jeugdgezondheidszorg (JGZ) voor jonge kinderen tot de leeftijd van 3 jaar georganiseerd door Kind en Gezin, die hiervoor eigen praktijkrichtlijnen ontwikkelt. De JGZ voor de schoolgaande leeftijdsperiode (3 tot 18 jaar) is ingebed in de multidisciplinaire werking van de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB). De richtlijnen JGZ binnen deze setting worden ontwikkeld door de Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (VWVJ), in opdracht van het Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid (die hierin de bevoegde Vlaamse minister vertegenwoordigt). Met het oog op de ontwikkeling van deze richtlijnen heeft de VWVJ een methodiek ontwikkeld waarin, na opmaak van een wetenschappelijk dossier, nauw overlegd wordt met JGZ-professionals (voornamelijk artsen en verpleegkundigen), relevante wetenschappelijke experts (meestal thema-specifieke universitaire diensten) en beroepsgroepen, en een vertegenwoordiging van het CLB-management. Bij consensus over de wetenschappelijke grondslag en praktische haalbaarheid, wordt een richtlijn door het Agentschap (in dit geval de minister) aanvaard als aan te bevelen praktijk in de CLB, en te gebruiken als basis voor registratie. In dit artikel presenteren we als voorbeeld de totstandkoming van de richtlijn gehoor. Informatie over alle door de VWVJ ontwikkelde richtlijnen is terug te vinden op www.vwvj.be.

Lanting, C. I. (TNO, Leiden, Nederland)
Deurloo, J. A. (TNO, Leiden, Nederland)
Wiefferink, C. H. (NSDSK, Amsterdam, Nederland)
Uilenburg, N. (NSDSK, Amsterdam, Nederland)
JGZ-richtlijn Vroegtijdige opsporing van gehoorverlies bij kinderen en jongeren (0 tot 18 jaar)
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 77-80)

In juni 2016 werd de JGZ-richtlijn Vroegtijdige opsporing van gehoorverlies bij kinderen en jongeren (0 tot 18 jaar) gepubliceerd. Met deze richtlijn is de JGZ-standaard Vroegtijdige opsporing van gehoorstoornissen 0 tot 19 jaar (1998) komen te vervallen. De nieuwe richtlijn biedt JGZ-professionals praktische handvatten bij de signalering van gehoorverlies na de neonatale periode.

Sinnema, H. (Trimbos-instituut, Utrecht, Nederland)
Volker, D. (Trimbos-instituut, Utrecht, Nederland)
Lijs-Spek, W. J. G. (Trimbos-instituut, Utrecht, Nederland)
JGZ-richtlijn Angst
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 81-83)

In augustus 2016 werd de nieuwe JGZ-richtlijn Angst gepubliceerd. Het doel van deze richtlijn is het ondersteunen van het handelen van de JGZ-professional bij voorlichting, preventie, signalering, ondersteuning en indien nodig toeleiden naar andere zorg bij angst.

Vink, R. M. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
de Wolff, M. S. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Kamphuis, M. (JGZ Zuid Holland West, Zoetermeer, Nederland)
JGZ-richtlijn Kindermishandeling
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 84-86)

In april 2016 werd de JGZ-richtlijn Kindermishandeling gepubliceerd. Het betreft een update die de eerdere JGZ-richtlijn over kindermishandeling van 2010 vervangt. Doel van de richtlijn is om JGZ-professionals te ondersteunen bij hun taak om signalen van kindermishandeling en risico- en beschermende factoren bij jeugdigen en hun ouders na te gaan en daar adequaat naar te handelen.

Sinnema, H. (Trimbos-instituut, Utrecht, Nederland)
Volker, D. (Trimbos-instituut, Utrecht, Nederland)
Buiting, A. M. T. (GGD Hart voor Brabant, Tilburg, Nederland)
JGZ-richtlijn Depressie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 87-89)

In december 2016 werd de nieuwe JGZ-richtlijn Depressie gepubliceerd. Het doel van deze richtlijn is het ondersteunen van het handelen van de JGZ-professional bij voorlichting, preventie, signalering, ondersteuning, monitoring en indien nodig toeleiden naar verdere diagnostiek bij depressie.

de Wolff, M. S. (TNO, Leiden, Nederland)
Theunissen, M. H. C. (TNO, Leiden, Nederland)
van Rooijen, K. (, Leiden, Nederland)
JGZ-richtlijn Psychosociale problemen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 90-92)

In december 2016 werd de JGZ-richtlijn Psychosociale problemen gepubliceerd. Dit is een update en herziening van de eerdere JGZ-richtlijn Vroegsignalering van psychosociale problemen uit 2008. Deze herziene richtlijn beoogt JGZ-professionals te ondersteunen bij het in kaart brengen van risico- en beschermende factoren, bij het signaleren van psychosociale problemen met behulp van valide instrumenten, en bij de advisering en inzet van effectieve interventies.

Deurloo, J. A. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Heerdink, N. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
JGZ-richtlijn Hartafwijkingen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 93-95)

In januari 2017 is de jeugdgezondheidszorg (JGZ) Richtlijn Hartafwijkingen gepubliceerd. Deze richtlijn is een herziening van de in 2005 gepubliceerde JGZ-richtlijn Vroegtijdige opsporing van aangeboren hartafwijkingen. Een belangrijk doel van de herziene richtlijn is om JGZ-professionals te ondersteunen bij de vroegtijdige opsporing van (aangeboren & verworven) hartafwijkingen en de preventie van hart- en vaatziekten.

Beltman, M. (TNO, Leiden, Nederland)
Vlasblom, E. (TNO, Leiden, Nederland)
JGZ-richtlijn Gezonde slaap en slaapgedrag
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 96-98)

In februari 2017 is de JGZ-richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen gepubliceerd. Belangrijk doel van de richtlijn is JGZ-professionals te ondersteunen bij het bevorderen van gezond slaapgedrag en het verminderen van slaapproblemen bij kinderen van 0 tot 18 jaar.

Postma-Smeets, A. (Voedingscentrum, Den Haag, Nederland)
Stafleu, A. (Voedingscentrum, Den Haag, Nederland)
Wolvers, D. (Voedingscentrum, Den Haag, Nederland)
Brink, L. (Voedingscentrum, Den Haag, Nederland)
Vernieuwde Schijf van Vijf in de JGZ-richtlijn Voeding en eetgedrag
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 4, 99-101)

De jeugdgezondheidszorg (JGZ) kan sinds juli 2013 gebruik maken van de JGZ-richtlijn Voeding en eetgedrag. In deze richtlijn is de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum opgenomen. Diverse adviezen van de Schijf van Vijf zijn in 2016 herzien. Om de richtlijn goed aan te laten sluiten op actuele kennis is in februari 2017 de informatie over de Schijf van Vijf ook in de JGZ-richtlijn Voeding en eetgedrag gewijzigd.

Jaargang 49 (2017) 5

Boere-Boonekamp, M. M. (Vakgroep Health Technology and Services Research, Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Mind the gap! – Een uitdaging voor de Jeugdgezondheidszorg in Europa
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 5, 103-103)

Abstracts EUSUHM-congres 2017
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 5, 104-122)

Jaargang 49 (2017) 6

Raat, H. (Erasmus MC, Rotterdam, Nederland)
Goed gezien!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 6, 123-123)

Iyer, V. (Child Health, TNO, Leiden, Nederland)
van Samkar, A. (Afdeling Neurologie, Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, Nijmegen, Nederland)
Vlasblom, E. (Child Health, TNO, Leiden, Nederland)
van Minderhout, H. M. (Afdeling Oogheelkunde, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag, Nederland)
van der Harst, S. (Organisatie ‘Jong Florence’ (inmiddels CJG Den Haag), Den Haag, Nederland)
Het oogonderzoek in de jeugdgezondheidszorg op de leeftijd van 3 jaar: ruimte voor verbetering
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 6, 124-129)

Achtergrond Nederlandse kinderen krijgen op de leeftijd van 36 maanden op het consultatiebureau een visustest aangeboden met behulp van de Amsterdamse Plaatjes Kaart (APK). Bij een afwijkende APK-uitslag is het mogelijk om een Vroegtijdige Opsporing van Visuele Stoornissen (VOV) onderzoek aan te bieden. Na verwijzing wordt in het ziekenhuis een uitgebreid oogonderzoek gedaan. Een alternatief voor de VOV zou de Brückner Test Variant (BTV) kunnen zijn. In dit onderzoek wordt nagegaan hoeveel kinderen onterecht verwezen worden naar aanleiding van de APK-testuitslag, of de VOV- en BTV-uitslagen onterechte verwijzingen kunnen voorkomen, en hoe de APK-test wordt uitgevoerd. Methode Tussen oktober 2013 en januari 2014 werden kinderen met een afwijkende uitslag van de APK-test geselecteerd en werd hen een VOV- en BTV-onderzoek aangeboden. Deze resultaten werden vergeleken met het uitgebreide oogonderzoek in het ziekenhuis. Resultaten Van de 1950 driejarigen had 21 % een afwijkende score op de APK-test. Bij 1 op de 4 verwijzingen was een uitslag van het oogonderzoek in het ziekenhuis beschikbaar. Amblyopie, de aandoening waarop het onderzoek in de jeugdgezondheidszorg op de leeftijd van 3 jaar (primair) is gericht, werd bij 9 kinderen van de 101 verwezen kinderen gevonden. Bij 57 % van deze 101 kinderen werd ‘een of andere oogafwijking’ gevonden, maar meestal betrof dat een mogelijke risicofactor voor het ontstaan van amblyopie. De huidige APK-kaart wordt volgens professionals niet geheel gebruikt zoals bedoeld. De APK leidt tot een relatief groot aantal onterechte verwijzingen. Het VOV-onderzoek en de BTV hebben volgens dit onderzoek geen ondersteunende of aanvullende waarde bij het visusonderzoek met de APK. Conclusie De APK-test wordt niet altijd volgens de richtlijn uitgevoerd en resulteert in een groot aantal afwijkende uitslagen en onnodige verwijzingen. Bij de groep kinderen met een afwijkende APK was de VOV evenals de BTV niet voorspellend voor één of andere oogafwijking.

Dijkshoorn, H. (afdeling Epidemiologie, Gezondheidsbevordering en Zorginnovatie, GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Schilthuis, W. (afdeling Epidemiologie, Gezondheidsbevordering en Zorginnovatie, GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
van der Spek, N. (Jellinek Preventie, Amsterdam, Nederland)
van der Wal, M. F. (afdeling Epidemiologie, Gezondheidsbevordering en Zorginnovatie, GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Alcohol- en drugsgebruik onder 16- tot en met 18-jarige scholieren in Amsterdam
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 6, 130-135)

Inleiding: De laatste jaren stijgt het gebruik van xtc onder 19- tot en met 34-jarigen in Amsterdam. Ook het alcohol- en cannabisgebruik van jongvolwassen Amsterdammers is hoog. Onbekend is hoeveel 16- tot en met 18-jarigen in Amsterdam alcohol en drugs gebruiken. Methode: Van februari tot en met april 2016 werd onder 1.076 leerlingen van havo-5 en vwo-6 van 22 Amsterdamse scholen een schriftelijke vragenlijst afgenomen. In de vragenlijst werd navraag gedaan naar het gebruik van alcohol, cannabis, xtc en andere drugs. Verschillen naar geslacht, leeftijd, schooltype en herkomst werden getoetst met een chi-kwadraattoets. Resultaten: In de 4 weken voorafgaand aan het onderzoek heeft 60 % van de leerlingen uit klas 5 en 6 van havo/vwo alcohol gedronken, een kwart cannabis gebruikt en vier procent xtc. Het gebruik van cannabis en xtc was in deze leeftijdsgroep in Amsterdam hoger dan landelijk. Het alcoholgebruik verschilde niet van het landelijke cijfer. In Amsterdam waren er nauwelijks verschillen in alcohol- of drugsgebruik tussen jongens en meisjes of naar leeftijd. Wel gebruikten leerlingen van westerse (inclusief Nederlandse) herkomst vaker alcohol en drugs dan leerlingen van niet-westerse herkomst. Discussie: Het gebruik van alcohol en drugs is onder 16- tot en met 18-jarigen in Amsterdam hoog, ondanks de aangescherpte wetgeving. Meer aandacht voor preventie van middelengebruik onder jongeren van 16 jaar en ouder is nodig, vooral onder jongeren met westerse achtergrond.

Gevers, D. W. M. (Vakgroep Gezondheidsbevordering, NUTRIM School of Nutrition and Translational Research in Metabolism, Maastricht Universiteit Medisch Centrum+, Maastricht, Nederland)
van Assema, P. (Vakgroep Gezondheidsbevordering, NUTRIM School of Nutrition and Translational Research in Metabolism, Maastricht Universiteit Medisch Centrum+, Maastricht, Nederland)
Sleddens, E. F. C. (Vakgroep Gezondheidsbevordering, NUTRIM School of Nutrition and Translational Research in Metabolism, Maastricht Universiteit Medisch Centrum+, Maastricht, Nederland)
de Vries, N. K. (Vakgroep Gezondheidsbevordering, NUTRIM School of Nutrition and Translational Research in Metabolism, Maastricht Universiteit Medisch Centrum+, Maastricht, Nederland)
Kremers, S. P. J. (Vakgroep Gezondheidsbevordering, NUTRIM School of Nutrition and Translational Research in Metabolism, Maastricht Universiteit Medisch Centrum+, Maastricht, Nederland)
Opvoedingsinconsistentie in gezinnen: een extra risicofactor voor snacken onder jongeren?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 6, 136-141)

Er is weinig onderzoek gedaan naar de rol van vaders en consistentie tussen vaders en moeders in de opvoeding rondom het eetgedrag van kinderen. Het doel van deze studie was om het snackgedrag van adolescenten te verklaren door middel van algemene opvoeding, snackregels van zowel vaders als moeders, en inconsistenties tussen beide ouders in een gezin. Adolescenten tussen de 11 en 15 jaar vulden een vragenlijst in om hun perceptie van algemene opvoeding en snackregels te meten. Daarnaast werd hun eigen snackinname nagevraagd. Scores voor moeders waren significant hoger op alle opvoedingsconstructen dan voor vaders, behalve voor het construct ‘dwangmatige controle’. Algemene opvoeding was niet sterk gerelateerd aan de snackinname van adolescenten. Snackregels die vaders en moeders stellen waren significant en negatief gerelateerd aan snackinname. Moderatie-analysen wezen er op dat grote inconsistenties tussen ouders het effect van vaders’ regels en zorgzaamheid op de snackinname verzwakten. De bevindingen laten zien dat algemene opvoeding en snackregels van zowel vaders als moeders belangrijk zijn voor het verklaren van snacken onder adolescenten. Bovendien lijken grote inconsistenties in snackregels en zorgzaamheid tussen beide ouders onwenselijk.

Defoe, I. N. (University of Pennsylvania, Philadelphia, United States)
Individuele, sociale en culturele invloeden van risicogedrag bij adolescenten
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 6, 142-143)

de Voogd, E. L. (Universiteit van Amsterdam, Afdeling Sociologie, Amsterdam Institute for Social Science Research, Leiden, Nederland)
Jongeren leren de zonnige kant te zien: maakt online training hen weerbaar tegen angst & depressie?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2017 (49) 6, 144-145)

Jaargang 50 (2018) 1

Boere-Boonekamp, M. M. (Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Een sportief 2018 gewenst!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 1, 1-1)

Jidovtseff, Boris (Research Unit on Childhood, University of Liège, Liège, België)
Wat zijn de risico’s van vroege sportspecialisatie op de gezondheid van kinderen?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 1, 2-6)

Enkele wetenschappelijke studies uit de jaren 90 toonden aan dat wie in bepaalde domeinen zoals sport een zeer hoog niveau wil bereiken, al heel vroeg en intens moet beginnen te trainen. Wie te lang wacht, maakt maar weinig kans om ooit de top te bereiken. De media-aandacht voor jonge sporters, de organisatie van belangrijke jeugdcompetities en de prestatiedrang op erg jonge leeftijd, hebben bijgedragen tot vroege specialisaties. Echter toonden de onderzoekers aan dat die aanpak niet bijzonder efficiënt is en bovendien de ontwikkeling en de gezondheid van het kind in het gedrang kan brengen. De laatste jaren worden alternatieve en kindgerichte oplossingen voorgesteld als ontwikkelingsmodellen op lange termijn.

Suys, B. (Congenitale en Pediatrische Cardiologie, GZA Ziekenhuizen Antwerpen, Universitair Ziekenhuis Leuven, Leuven, België)
Sport … moeten we soms ‘neen’ zeggen?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 1, 7-10)

Er is voldoende evidentie dat sporten (of bewegen in het algemeen) bijdraagt aan een gezondere levensstijl. Dit is reeds grondig onderzocht en bewezen bij volwassenen, maar ook voor kinderen en adolescenten is het gaandeweg steeds meer duidelijk dat regelmatige beweging niet enkel bijdraagt in de preventie van cardiovasculaire ziektes en zwaarlijvigheid. Bewegen of deelnemen aan sport heeft ook een onmiskenbaar gunstig effect op de psychomotorische ontwikkeling, en is daarnaast heel belangrijk voor sociale integratie en het zelfbeeld van elk kind. Het behoort ook tot onze taak als arts en verpleegkundige om dit aan patiënten en ouders duidelijk te maken en beweging te stimuleren. Dit is vrij unaniem geaccepteerd voor gezonde kinderen en adolescenten, maar vaak minder vanzelfsprekend voor zieke kinderen of jongeren met een chronische aandoening.

Dogger, C. A. (JGZ Kennemerland, Haarlem, Nederland)
Mérelle, S. Y. M. (GGD Kennemerland, Haarlem, Nederland)
Rip, R. (JGZ Kennemerland, Haarlem, Nederland)
Gebruik van commerciële stappentellers bij 3‑ en 4‑jarigen: het effect van feedback geven aan ouders
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 1, 11-16)

Onderzocht is of 3‑ en 4‑jarigen meer gaan lopen als hun ouders feedback krijgen over het aantal stappen met een Vivofit Activity Tracker (VAT). In een randomized controlled trial (RCT) werden kinderen aan een interventie- of controlegroep toegewezen. In de interventiegroep was de VAT in de 1e week afgeplakt met tape, in de 2e en 3e week was het aantal stappen zichtbaar. De controlegroep liep 3 weken met een afgeplakte VAT. Lineaire regressieanalyse is uitgevoerd met het gemiddeld aantal stappen van week 3 als afhankelijke variabele en het aantal stappen van week 1 als onafhankelijke variabele. Van de 99 kinderen die zijn aangemeld, hebben 38 kinderen het volledige onderzoeksprotocol doorlopen. Deze groep kinderen zette gemiddeld 7.309 stappen (SD: 1.732) per dag. Het gemiddelde aantal stappen per dag van 3‑ en 4‑jarigen is lager dan de 11.500 stappen die aanbevolen wordt. Regressieanalyse laat geen significant verschil zien in het aantal stappen per dag in week 3 tussen de interventie- en controlegroep (ß = −222,3, p = 0,6). Geconcludeerd kan worden dat het gebruik van een activity tracker zonder begeleiding niet leidt tot een toename in aantal stappen per dag. Voor vervolgonderzoek wordt aanbevolen om activity trackers te valideren bij deze leeftijdsgroep en meer begeleiding te geven bij een interventie.

Cohen, L. (Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS), Gemeente Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
de Ruiter, S. (Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS), Gemeente Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
de Wilde, S. (Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS), Gemeente Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Bosveld, W. (Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS), Gemeente Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
‘Een hele verandering’: verhalen van 14 Amsterdamse gezinnen die gezonder zijn gaan leven
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 1, 17-21)

In het kader van de Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht (AAGG) heeft Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) van de gemeente Amsterdam vanuit een 360° perspectief het verhaal opgetekend van 14 gezinnen die succesvolle stappen zetten richting een gezondere leefstijl. Het doel is dat de professionals kunnen leren van deze verhalen. De bevindingen structureren we in zes opeenvolgende voorwaarden voor het veranderen van gedrag: openstaan, begrijpen, willen, kunnen, doen en volhouden. Het onderzoek toont aan dat het ene gezin meer vermogen heeft om gedragsverandering door te voeren dan het andere. Leven in armoede maakt het ingewikkelder, maar zeker niet onmogelijk. Een tweede conclusie is dat de ondersteuning door professionals op maat dient te zijn, met oog voor iemands leefwereld. In kernwoorden gaat het bij de rol van de professional vooral om: vroegsignalering, betrokkenheid, onderlinge afstemming, maatwerk, langdurige begeleiding en nazorg.

Kesselring, M. (Hogeschool Utrecht, Universiteit Utrecht, Utrecht, Nederland)
Allemaal opvoeders in de pedagogische civil society
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 1, 22-23)

Jaargang 50 (2018) 2

Raat, H. (Erasmus MC, Rotterdam, Nederland)
Informatie, informatie, informatie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 2, 25-25)

Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Guérin, C. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Van Leeuwen, K. (Onderzoeksgroep Gezins- en Orthopedagogiek, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Desoete, A. (Vakgroep Experimenteel Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Gent, Gent, België)
Wiersema, J. R. (Vakgroep Experimenteel Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Gent, Gent, België)
Roelants, M. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Als mama rookt, rookt de baby mee : Sociaaleconomische indicatoren en perinatale gezondheidseffecten van gedwongen blootstelling aan tabaksrook tijdens de zwangerschap en in de eerste levensweken
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 2, 26-32)

De blootstelling van een foetus tijdens de zwangerschap, omdat de moeder zelf rookt of ongewild blootgesteld is aan tabaksrook in haar omgeving, wordt in de internationale literatuur in verband gebracht met een verhoogd risico op zwangerschapsverwikkelingen en met nadelige effecten op de perinatale gezondheid van kinderen. Uit een bevraging van 2.106 moeders van pasgeboren kinderen in de Vlaamse cohortstudie JOnG! blijkt dat 16,6 % en 14,2 % van de kinderen respectievelijk tijdens en na de zwangerschap blootgesteld werden aan tabak, door een moeder die zelf rookte of werd blootgesteld aan tabaksrook in haar omgeving. Bijna de helft van de rokende vrouwen stopte met roken wanneer zij zwanger werden (prevalentie zakt van 22,7 % naar 12,3 %), maar zowel het rookgedrag voor, tijdens als na de zwangerschap is in belangrijke mate bepaald door sociaaleconomische factoren (prevalentie is het hoogst bij sociaaleconomisch zwakkere vrouwen). Bovendien kon aangetoond worden dat baby’s van moeders die tijdens de zwangerschap rookten een significant lager geboortegewicht en een kleinere geboortelengte en hoofdomtrek hadden in vergelijking met kinderen die tijdens de zwangerschap niet aan tabak blootgesteld werden. De hier genoemde cijfers tonen het belang van maatregelen om roken van zwangere vrouwen en in de omgeving van zwangere vrouwen en kinderen te vermijden, met specifieke aandacht voor sociaaleconomisch zwakkere groepen.

van der Put, C. E. (afdeling Forensische Orthopedagogiek, Universiteit van Amsterdam (UvA), Amsterdam, Nederland)
Bouwmeester-Landweer, M. B. R. (GGD Hollands Midden, Leiden, Nederland)
Landsmeer-Beker, E. A. (GGZ Rivierduinen kinderen en jeugd, Leiden, Nederland)
Wit, J. M. (afdeling kindergeneeskunde, Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), Leiden, Nederland)
Dekker, F. W. (afdeling Klinische Epidemiologie, Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), Leiden, Nederland)
Kousemaker, N. P. J. (Praktijk Psynteger, Praktijk voor Speciale Kinderen, Leiden, Nederland)
Baartman, H. E. M. (Voorheen werkzaam bij: afdeling Orthopedagogiek, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
De predictieve validiteit van de Screeningsvragenlijst Stevig Ouderschap
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 2, 33-39)

Om gezinnen met een hoog risico op kindermishandeling vroegtijdig op te sporen werd een actuarieel screeningsinstrument ontwikkeld genaamd Screeningsvragenlijst Stevig Ouderschap. Het doel van deze studie was de predictieve validiteit van dit instrument te onderzoeken en te vergelijken met de predictieve validiteit van een klinische risico-inschatting door een jeugdgezondheidszorg (JGZ)-verpleegkundige. De onderzoeksgroep bestond uit 4.692 gezinnen met een pasgeboren baby. De uitkomstmaat was een melding bij Veilig Thuis gedurende een follow-up periode van 3 jaar. De combinatie van het actuariële instrument met een klinische inschatting leidde tot een hogere predictieve validiteit (Area Under the receiver operating characteristics Curve (AUC) = 0,72) dan een inschatting op basis van alleen het actuariële instrument (AUC = 0,70), maar het verschil was niet significant. De predictieve validiteit van alleen de klinische inschatting was het minst goed (AUC = 0,59). De Screeningsvragenlijst Stevig Ouderschap, al dan niet in combinatie met de klinische inschatting van de verpleegkundige, stelt professionals beter in staat om risico’s vroegtijdig in te schatten en gezinnen door te verwijzen naar vroeg preventieve interventies.

Hoofs, H. (Vakgroep Epidemiologie, CAPHRI, Universiteit Maastricht, Maastricht, Nederland)
Jansen, N. (Vakgroep Epidemiologie, CAPHRI, Universiteit Maastricht, Maastricht, Nederland)
Mohren, D. (MEMIC Maastricht, Centrum voor data- en informatiemanagement, Universiteit Maastricht, Maastricht, Nederland)
Jansen, M. (Academische Werkplaats, GGD Zuid Limburg, Maastricht, Nederland)
Kant, IJ. (Vakgroep Epidemiologie, CAPHRI, Universiteit Maastricht, Maastricht, Nederland)
Toepassing van anonieme onderzoeksgegevens over de SDQ binnen de JGZ : Bruikbaarheid en valkuilen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 2, 40-48)

Om psychosociale problemen binnen de jeugdgezondheidszorg (JGZ) tijdig te signaleren bij basis- en middelbare scholieren wordt er tijdens de periodieke gezondheidsonderzoeken (PGO) gebruik gemaakt van de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ). Voor de ondersteuning van deze vroegsignalering met behulp van de SDQ zijn er afkappunten opgesteld. Deze afkappunten komen voornamelijk voort uit validatiestudies met een anonieme setting. Deze setting verschilt met de vertrouwelijke, niet-anonieme setting van het PGO, waar de professional inzicht krijgt in de vragenlijst. Hierdoor is er dus een discrepantie tussen de setting waarin de SDQ wordt toegepast en waar deze wordt gevalideerd. In deze studie wordt onderzocht of deze discrepantie zorgt voor een verschil in de SDQ met betrekking tot de betrouwbaarheid, gemiddelde scores en afkappunten. Hiervoor worden gegevens gebruikt van de vragenlijsten uit het vertrouwelijke PGO (N = 6.594) en de anonieme Jeugdmonitor (N = 4.613), beide afgenomen in het tweede jaar van het voortgezet onderwijs. De betrouwbaarheid in beide settings is gelijk; de gemiddelde scores en afkappunten verschillen echter significant. Het is dus niet valide om de afkappunten uit de anonieme validatie studies een-op-een te gebruiken in het PGO, dan wel gemiddelde scores tussen deze settings direct met elkaar te vergelijken.

Camfferman, R. (VU Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
De rol van opvoeding bij overgewicht in de vroege kindertijd
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 2, 49-50)

Jaargang 50 (2018) 3

Staal, I. (GGD Zeeland, Goes, Nederland)
Met de paplepel ingegoten!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 3, 51-51)

Grevinga, M. (Afdeling Child Health, Nederlandse organisatie voor toegepast- natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), Leiden, Nederland)
van Harten, L. V. (Afdeling Child Health, Nederlandse organisatie voor toegepast- natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), Leiden, Nederland)
Hofstetter, H. (Afdeling Child Health, Nederlandse organisatie voor toegepast- natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), Leiden, Nederland)
Verkerk, P. H. (Afdeling Child Health, Nederlandse organisatie voor toegepast- natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), Leiden, Nederland)
Detmar, S. B. (Afdeling Child Health, Nederlandse organisatie voor toegepast- natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), Leiden, Nederland)
Het afnemen van de Van Wiechenkenmerken door ouders : Een pilotonderzoek
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 3, 52-57)

Tijdens reguliere contactmomenten van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt het Van Wiechenonderzoek door professionals afgenomen om de ontwikkeling van kinderen te volgen. Vanwege de aandacht voor zelfmanagement en het vergroten van de betrokkenheid van ouders bij de JGZ is in deze pilotstudie gekeken of ouders in staat zijn de Van Wiechenkenmerken af te nemen. De gegevens zijn verzameld aan de hand van vragenlijsten bij 211 kinderen (n = 305, response = 69 %, hoogopgeleide ouders = 59 %) van contactmomenten 1–15 maanden. Van de bijbehorende 38 Van Wiechenkenmerken zijn er 28 geselecteerd. Hierbij wordt gekeken naar de ervaringen van ouders met het zelf afnemen van de kenmerken en de overeenkomst in de scores van ouder en professional op de geselecteerde Van Wiechenkenmerken. 92 % van de ouders gaf aan plezier te hebben in het afnemen van alle kenmerken. De proportionele overeenkomst op de kenmerken in de steekproef laat een hoge overeenkomst zien op de communicatiekenmerken en een wat lagere overeenkomst op de grove motoriekkenmerken. Een vervolgstudie met een grotere steekproef is nodig om dit daadwerkelijk vast te stellen.

Post, E. D. M. (St Antonius ziekenhuis, Utrecht/Woerden/Nieuwegein, Nederland)
Hendriks, J. K. (UVA Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Strakke lipriempjes bij neonaten, de zin of onzin van behandelen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 3, 58-63)

In verband met toename van behandelingen van lipriempjes bij neonaten en levendige discussies hierover op social media rijzen de vragen: “Wat is een normale lipriem bij baby’s?” en “Wat is er aan wetenschappelijk bewijs over de effectiviteit van de behandelingen voor strakke lipriempjes bij borstvoedingsproblemen?” Een literatuuronderzoek werd verricht om deze vragen te beantwoorden. Uit cross-sectionele studies blijkt dat bij baby’s een lipriem doorlopend tot het onderste deel van de gingiva en verder volkomen normaal is. In de Kotlow score, dienend ter diagnosticering van abnormale lipriempjes, wordt dit aanhechtingstype echter als abnormaal gescoord en derhalve gezien als behandelindicatie. Daarnaast blijken er geen case reports en cohortstudies te zijn die het effect van behandelen van strakke lipriempjes op borstvoedingsproblemen aantonen. In alle studies werd lipriembehandeling meestal gecombineerd met tongriembehandeling, een behandeling met eerder aangetoonde effectiviteit. Waarschijnlijk heeft dit ertoe geleid dat het knippen van lipriempjes onterecht als mede-effectief werd beschouwd. De bevindingen van dit literatuuronderzoek geven aan dat de strakke lipriem niet bijdraagt aan borstvoedingsproblemen. Aangezien ver doorlopende lipriempjes normaal zijn en behandeling een invasieve ingreep is die regelmatig ook pijnlijk is, is een dergelijke behandeling onnodig en onwenselijk. Ons advies is om deze behandeling te voorkomen door optimale informatievoorziening.

Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Guérin, C. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Van Leeuwen, K. (Onderzoeksgroep Gezins- en Orthopedagogiek, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Desoete, A. (Vakgroep Experimenteel Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Gent, Gent, België)
Roelants, M. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Sociaaleconomische determinanten en perinatale gezondheidseffecten van alcoholgebruik tijdens zwangerschap en borstvoeding
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 3, 64-69)

Er is voldoende wetenschappelijk bewijs dat zowel overconsumptie als problematisch gebruik van alcohol voor en tijdens de zwangerschap, en tijdens de borstvoeding, nadelige effecten hebben op de gezondheid, groei en ontwikkeling van de foetus en het opgroeiende kind. Voor eventuele nadelige gevolgen van licht tot matig alcoholgebruik in deze periode is er geen eenduidig wetenschappelijk bewijs en kan op dit ogenblik geen veilige bovengrens vastgesteld worden die als het ware zeker nadelige effecten op de foetus en het jonge kind uitsluit. Nationale en internationale aanbevelingen gaan daarom uit van volledige alcoholonthouding in de periode van de conceptie en tijdens de zwangerschap en borstvoeding. Uit een bevraging van 2.106 moeders van pasgeboren kinderen in de Vlaamse cohortstudie JOnG! blijkt dat 32,6 % van de kinderen tijdens de zwangerschap werd blootgesteld aan alcohol. Ook 43,3 % van de kinderen die borstvoeding kregen werd langs die weg blootgesteld aan alcoholgebruik door hun moeder. Het risico voor alcoholgebruik tijdens de zwangerschap nam toe naarmate de sociaaleconomische status van de moeder hoger is. Bij slechts zeven (0,3 %) moeders was er sprake van dagelijkse consumptie (1 à 2 glazen per dag) tijdens de zwangerschap. In deze studie konden bij geboorte geen opvallende nadelige effecten op de perinatale gezondheid worden vastgesteld. Deze studie toont aan dat geldende aanbevelingen inzake alcoholonthouding tijdens de zwangerschap en borstvoeding onvoldoende worden opgevolgd. Gezondheidspromotie, idealiter bestaande uit een combinatie van algemene publiekscampagnes en gerichte prenatale voorlichting, blijft daarom noodzakelijk.

de Cock, E. S. A. (Tilburg University, Tilburg, Nederland)
Liefde voor het eerste gezicht: de ouder-kind band van zwangerschap tot peutertijd
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 3, 70-71)

Keijer, M. G. (Amsterdam School of International Business, HvA, Amsterdam, Nederland)
De invloed van sociaaleconomisch achtergrond op adolescenten toekomstenverwachtingen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 3, 72-73)

Jaargang 50 (2018) 4

Bannink, R. (Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
Verbeteren van de hulp en ondersteuning aan jeugdigen en gezinnen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 4, 75-75)

Konijnendijk, A. A. J. (Vakgroep Health Technology and Services Research, Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Deurloo, J. A. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Lanting, C. I. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Boere-Boonekamp, M. M. (Vakgroep Health Technology and Services Research, Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
JGZ-richtlijn Heupdysplasie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 4, 76-81)

In januari 2018 is de jeugdgezondheidszorg (JGZ)-richtlijn Heupdysplasie gepubliceerd. Het doel van deze richtlijn is het ondersteunen van het handelen van de JGZ-professional bij de vroegtijdige opsporing van heupdysplasie, door geprotocolleerde screening en tijdige verwijzing voor aanvullende diagnostiek.

Custers, A. (Afdeling Kindergeneeskunde, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht, Nederland)
Oosterwijk, L. (Afdeling Kindergeneeskunde, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht, Nederland)
Bijsterveld, P. J. (XONAR Vrouwenopvang & Hulpverlening, Maastricht, Nederland)
Doove, B. M. (Envida Jeugdgezondheidszorg, Maastricht, Nederland)
van Zeben-van der Aa, D. M. C. B. (Afdeling Kindergeneeskunde, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht, Nederland)
Vrouwenopvang in Zuid-Limburg: ook de kinderen in beeld : Een observationeel onderzoek naar hun lichamelijke en psychische gezondheid
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 4, 82-87)

Inleiding. Kinderen die in een vrouwenopvang wonen, komen uit kwetsbare gezinnen en zijn vaak getuige geweest van huiselijk geweld. Zij lopen hierdoor meer risico op problemen in hun ontwikkeling en wat betreft hun lichamelijke en psychische gezondheid. Het doel van dit onderzoek is om systematisch reeds bekende lichamelijke en psychische problemen te inventariseren, onbekende problemen te signaleren en voor beiden een aanpak te realiseren. Daarnaast worden structurele afspraken gemaakt met de jeugdgezondheidszorg (JGZ) en andere betrokken professionals om continuïteit van zorg te initiëren voor deze kinderen. Methoden. Alle kinderen tot 18 jaar, die in de periode van september 2015 tot maart 2016 zijn binnengekomen bij de vrouwenopvang van XONAR in Maastricht, zijn systematisch in kaart gebracht middels een gestandaardiseerde anamnese en lichamelijk onderzoek, inclusief top-teenonderzoek. Dit gebeurde steeds door eenzelfde kinderarts en kinderverpleegkundige. De vragenlijst werd ontwikkeld door het onderzoeksteam in samenwerking met de JGZ. Naar aanleiding van de bevindingen werd er contact opgenomen met de JGZ en daarnaast met andere betrokken hulpverleners voor afstemming en continuïteit van (preventieve) zorg. Resultaten. In totaal zijn 25 kinderen onderzocht. Bij 76% was sprake van zorgen, een hulpvraag of bleken er gezondheidsproblemen te zijn waarvoor een medisch advies, medicatie, follow-up binnen de vrouwenopvang of de JGZ, of verwijzing naar elders nodig was. In 44% van de kinderen ging het om onbekende lichamelijke problemen en bij 33% was sprake van psychische of gedragsproblemen waarvoor nog geen hulp was opgestart. Na beëindiging van het traject binnen XONAR werd in alle gevallen continuïteit van zorg geïnitieerd middels een overdracht naar alle betrokken hulpverleners (binnen en buiten de vrouwenopvang) en behandelend artsen. Conclusie. Het systematisch afnemen van een uitgebreide anamnese en het doen van lichamelijk onderzoek bij kinderen die wonen binnen de vrouwenopvang leidt tot het signaleren en aanpakken van (verwaarloosde) problemen en beter coördineren van de zorg, ook na ontslag uit de vrouwenopvang. Intensieve samenwerking met de JGZ is hierbij essentieel.

van Nieuwenhuizen-Struik, E. A. (afdeling allergologie, Diakonessenhuis Utrecht, Utrecht, Nederland)
Stadermann, M. (afdeling allergologie, Diakonessenhuis Utrecht, Utrecht, Nederland)
de Gast-Bakker, D. A. H. (afdeling kindergeneeskunde, Diakonessenhuis Utrecht, Utrecht, Nederland)
de Kievit, A. (Wilhelmina Kinderziekenhuis Utrecht, Utrecht, Nederland)
van der Linden, E. A. (Jeugdgezondheidszorg Zuid-Holland West, Rijswijk, Nederland)
Klok, T. (Deventer Ziekenhuis, Deventer, Nederland)
Vroeger is beter! : Vroege introductie van hoog-allergene voeding bij zuigelingen ter preventie van voedselallergie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 4, 88-94)

Recente studies hebben overtuigend aangetoond dat het vroeg (voor de leeftijd van 8 maanden) introduceren van pinda en kippenei als bijvoeding bij zuigelingen met ernstig eczeem voedselallergie kan voorkomen. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat dit ook geldt voor zuigelingen zonder eczeem. De onderliggende hypothese is dat vroege orale tolerantie-inductie het ontstaan van voedselallergie door sensibilisatie via de (eczemateuze) huid voorkomt. Het vroeg introduceren van pinda en kippenei bij kinderen met matig tot ernstig eczeem dient dus actief nagestreefd te worden. Ook andere zuigelingen kunnen baat hebben bij deze strategie en wellicht moet deze strategie niet beperkt blijven tot pinda en kippenei. Melk, vis, noten, tarwe en soja zijn andere voedingsmiddelen met een relatief hoge incidentie van voedselallergie, echter onderzoek naar het effect van vroege introductie met deze voedingsmiddelen ontbreekt.

de Beer, M. (M. de Beer, Spaarne Gasthuis, Haarlem, Nederland)
Het belang van vroege groei en borstvoeding voor cardiovasculaire risicofactoren op kinderleeftijd
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 4, 95-96)

Bezem, J. (, VGGM, Arnhem, Nederland)
Triage en taakherschikking in de jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 4, 97-98)

Jaargang 50 (2018) 5-6

Goedegebure, A. (Erasmus MC, Rotterdam, Nederland)
Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Raat, H. (Erasmus MC, Rotterdam, Nederland)
Aandacht voor goed gehoor!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 5-6, 99-99)

Uilenburg, N. N. (Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind, Amsterdam, Nederland)
van der Ploeg, C. P. B. (TNO afdeling Child Health, Leiden, Nederland)
van der Zee, R. B. (TNO afdeling Child Health, Leiden, Nederland)
Meuwese-Jongejeugd, A. (RIVM-Centrum voor Bevolkingsonderzoek, Bilthoven, Nederland)
van Zanten, G. A. (Afdeling KNO, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, Nederland)
Van neonatale gehoorscreening tot behandeling; aandacht maakt alles beter
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 5-6, 100-105)

Inleiding: In Nederland worden sinds 2006 pasgeborenen met de neonatale gehoorscreening (NGS) gescreend door de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). De doelstelling van de NGS is het opsporen van kinderen met permanent gehoorverlies, zodat voor de leeftijd van 6 maanden behandeling kan starten. Vroege opsporing van gehoorverliezen is belangrijk, aangezien kinderen waarbij vroeg wordt gestart met behandeling een betere ontwikkeling laten zien. In dit artikel worden opbrengsten van de NGS door de JGZ, de kwaliteit van het programma en de tijdigheid van de start van behandeling beschreven. Methode: De NGS wordt jaarlijks getoetst aan een set indicatoren om de kwaliteit van het programma te kunnen monitoren. Deze monitoringsrapporten én gegevens van de afdeling Vroegbehandeling van de Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind (NSDSK) zijn gebruikt in deze studie. Resultaten: De resultaten laten zien dat de NGS al jarenlang een stabiel screeningsprogramma is met een hoog kwaliteitsniveau. Deelname is hoog, het refer- en verwijspercentage laag en de tijdigheid van het programma is steeds beter geworden. De start van de interventie voldoet nog niet altijd aan de streeftijden. Discussie: Verbetering in het programma voor NGS is te vinden op het gebied van tijdigheid van diagnostiek en start van behandeling, hoewel deze de laatste jaren vooruit zijn gegaan.

Stappaerts, L. (Kind en Gezin, Brussel, België)
Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Neonatale gehoorscreening in Vlaanderen, een overzicht van 20 jaar ervaring
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 5-6, 106-111)

Sinds 1998 krijgt elke pasgeborene in Vlaanderen in de loop van de eerste levensweken gehoorscreening aangeboden. Bij de aanvang van het programma werd gekozen voor een AABR (Automated Auditory Brainstem Response)-test volgens een protocol in twee stappen. In geval van een afwijkend resultaat bij twee opeenvolgende testafnames (interval van 48 uren) volgt een verwijzing naar een erkend diagnostisch referentiecentrum. Het bereik van de doelgroep is erg hoog (96,9 % in de periode 2011–2016) en het verwijspercentage varieerde tussen 0,8 en 1,2 % sinds de introductie van de MAICO MB11 Classic in 2013. Tussen 2013 en 2016 werd bij 1,75 tot 2,09 per 1.000 kinderen een neurosensorieel gehoorverlies bevestigd. Bij kinderen die kort na de geboorte in een Neonatale Intensive Care Unit (NICU) verbleven, was het bereik van de gehoortest wat lager (94 %) en de proporties van afwijkende testen waren 2 tot 4 maal hoger. De kracht van het Vlaamse gehoorscreeningsprogramma is het hoge bereik van de doelgroep, de uniformiteit van uitvoering en de gecentraliseerde rapportering, waardoor het vervolgtraject volledig in beeld is.

Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Geluidsnormen en de preventie van gehoorschade door omgevingslawaai bij jongeren in Vlaanderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 5-6, 112-113)

Met betrekking tot de blootstelling van jongeren aan omgevingslawaai in Vlaanderen gelden zowel de Europese als Vlaamse regelgeving. In dit artikel wordt de Vlaamse regelgeving met betrekking tot de preventie van lawaaiblootstelling van jongeren aan muziekactiviteiten toegelicht.

Soede, W. (afdeling KNO, LUMC, Leiden, Nederland)
De regulering van maximale geluidsniveaus voor muziekactiviteiten in Nederland
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 5-6, 114-116)

In Nederland zijn geen wettelijke regels voor de maximale geluidsniveaus voor muziekactiviteiten. In 2015 bracht toenmalige staatssecretaris van Rijn een Actieplan preventie gehoorschade uit. In 2017 gaf het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de opdracht om een advies te geven over maximale geluidsniveaus voor muziekactiviteiten. In dit artikel wordt het RIVM-adviesrapport en de situatie in Nederland besproken.

le Clercq, C. M. P. (Afdeling KNO-heelkunde en Hoofd-halschirurgie, Erasmus MC, Rotterdam, Nederland)
Gehoorverlies en luistergedrag van kinderen in Rotterdam: Generation R Studie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 5-6, 117-118)

In deze bijdrage wordt Rotterdams onderzoek naar het luistergedrag van adolescenten in 2007 besproken, evenals recente onderzoeksgegevens uit de Generation R studie over luistergedrag en effecten daarvan onder 9‑ tot 11-jarigen in de periode 2012 tot 2015. Van een gedeelte van de Generation R deelnemers zijn complete audiometrie gegevens beschikbaar.

Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, KU Leuven, Leuven, België)
Guérin, C. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, KU Leuven, Leuven, België)
Van Doorslaer, K. (Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg, Leuven, België)
Van Leeuwen, K. (Centrum voor Gezins- en Orthopedagogiek, KU Leuven, Leuven, België)
Desoete, A. (Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie, UGent, Gent, België)
Roelants, M. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, KU Leuven, Leuven, België)
Attituden en zelf-gerapporteerde lawaaiblootstelling en gehoorbescherming bij 12-jarige jongeren in Vlaanderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 5-6, 119-125)

In het Vlaams cohortonderzoek JOnG! werd bij 1.443 12-jarige jongeren de attitude ten opzichte van blootstelling aan lawaai en het gebruik van gehoorbescherming in kaart gebracht. Bijna de helft (45,4 %) van de jongeren gebruikt een of andere draagbare geluidsspeler met hoofdtelefoon of oortjes, en 67,3 % doet dit bij het luisteren naar muziek of het gamen op de computer. 10,6 % van deze jongeren luistert wekelijks 7 uren of meer, en 21,6 % zet de volumeknop van zijn muziekspeler gewoonlijk op 60 % of meer van het maximum. De proportie jongeren die op deze jonge leeftijd al hoog-risico luistergedrag vertoont (blootstelling ≥7 uur per week, aan een volume van ≥60 %) is nog beperkt tot 4,2 %. Het gerapporteerde risicogedrag wordt niet of onvoldoende gecompenseerd door een gepaste attitude tegenover de risico’s van lawaaischade of door het nemen van beschermende maatregelen. Slechts 15,2 % van de ondervraagde jongeren heeft ooit gehoorbescherming gedragen. Naar aanleiding van deze resultaten wordt gepleit voor een versterking van het preventief beleid, met specifieke aandacht voor de beginnende gebruikers van draagbare muziekspelers.

Dreschler, W. A. (afdeling Audiologie, Amsterdam UMC, Amsterdam, Nederland)
Sheikh Rashid, M. (afdeling Audiologie, Amsterdam UMC, Amsterdam, Nederland)
de Laat, J. A. P. M. (LUMC, Leiden, Nederland)
Gehoor: een gevoelig thema
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 5-6, 126-131)

In dit artikel wordt besproken hoe het lawaainiveau, de luisterduur, en de frequentie gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de blootstelling, die bepalend is voor het risico op gehoorschade bij jongeren. Mede op basis van de expert opinion van de Nederlandse audiologen wordt de relatie van blootstelling aan muziek in de vrije tijd naar (kans op) gehoorschade gelegd en worden criteria gegeven waarboven de blootstelling niet langer als onschadelijk kan worden beschouwd. Vervolgens worden gegevens gepresenteerd, die zijn verkregen op basis van een groot aantal deelnemers, dat via internet heeft deelgenomen aan de mp3-Check (een website om de blootstelling van muziek via mp3-spelers en smartphones te schatten) en Oorcheck (een website om het gehoor te testen). Omdat de deelnemers niet aselect zijn gekozen mogen de resultaten niet worden beschouwd als representatief voor de Nederlandse populatie. Desondanks zijn de aantallen zo groot dat er nuttige informatie uit deze data kan worden verkregen.

Guérin, C. (Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg, Leuven, België)
Van Hoeck, K. (Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg, Leuven, België)
Denys, S. (Onderzoeksgroep Experimentele ORL, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Van Wieringen, A. (Onderzoeksgroep Experimentele ORL, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Wouters, J. (Onderzoeksgroep Experimentele ORL, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Systematische opsporing van lawaaischade bij jongeren : Een geautomatiseerde spraak-in-ruis test (SPIN-test) in de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB) in Vlaanderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2018 (50) 5-6, 132-137)

Jongeren worden meer dan vroeger blootgesteld aan lawaai, zoals luide muziek, waardoor lawaaigeïnduceerd gehoorverlies vaker voorkomt. Tot voor kort was het gebruik van op toonaudiometrie gebaseerde methoden standaardpraktijk bij de gehoorscreening van schoolgaande kinderen en jongeren in Vlaanderen. Het testen van het spraakverstaan in ruis blijkt echter beginnende lawaaischade beter op te sporen en bovendien een beter beeld te geven van de communicatiemogelijkheden van jongeren. Volgens nieuwe richtlijnen voor de gehoorscreening in de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB) wordt sinds september 2016 een gehooronderzoek met een nieuwe test, de zogenaamde speech-in-noise-test (SPIN), systematisch afgenomen bij alle leerlingen van het 5de leerjaar van het lager onderwijs (10-jarigen) en het 3de jaar van het secundair onderwijs (14-jarigen). Dit onderzoek is gericht op de vroegtijdige detectie van lawaaischade. In dit artikel wordt toelichting gegeven bij de SPIN-test en de nieuwe richtlijn, en worden de eerste resultaten gepresenteerd van het eerste schooljaar sinds de implementatie van dit nieuwe programma.

Jaargang 51 (2019) 1

Roelants, M. (Omgeving en Gezondheid/Jeugdgezondheidszorg, Departement Maatschappelijke Gezondheidszorg en Eerstelijnszorg, KU Leuven, Leuven, België)
Vinger aan de pols
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 1, 1-1)

Luijk, S. J. (Bonger Instituut voor Criminologie, Faculteit der Rechtsgeleerdheid (afdeling Publiekrecht), Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Nijkamp, L. M. (Trimbos-instituut, Utrecht, Nederland)
Recreatief lachgasgebruik en gezondheidsrisico’s
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 1, 2-7)

Inleiding Recentelijk is een toename van recreatief gebruik van lachgas geconstateerd onder diverse groepen jongeren en jongvolwassenen, binnen en buiten het uitgaansleven. Deze bevinding was aanleiding voor een onderzoek naar zelfgerapporteerde positieve effecten en negatieve gezondheidseffecten onder jongeren en jongvolwassenen, en hun risicoperceptie ten aanzien van lachgasgebruik. Methode In het onderzoek is een combinatie gehanteerd van kwalitatieve (interviews met professionals en verdiepend veldwerk) en kwantitatieve (survey onder lachgasgebruikers in het uitgaansleven) onderzoeksmethoden. Resultaten De korte roes, het ontspannen gevoel en de spanning zijn positieve effecten van lachgasgebruik. Deze positieve effecten en de laagdrempeligheid van het middel (goedkoop en makkelijk te verkrijgen) zijn belangrijke redenen om lachgas te gebruiken en dragen bij aan een positief en onschuldig imago. Gebruikers ervaren ook negatieve effecten, zoals hoofdpijn, duizeligheid, wegzakken en/of out gaan, valpartijen en tintelingen van handen en voeten. Er is een verschil in risicoperceptie tussen gebruikers van lachgas. Jongeren die lachgas als een drug zien zijn zich meer bewust van mogelijke negatieve effecten dan jongeren die lachgas niet als drug zien. Conclusie De verschillen in risicoperceptie en inzichten in de aanbodzijde van de lachgasmarkt bieden belangrijke aanknopingspunten voor (preventie)maatregelen die lachgasgebruik onder jongeren kunnen beperken en verantwoord gebruik kunnen bevorderen.

Kluppels, Kristel (Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (tot 15-2-2018 Vrij Centrum voor leerlingenbegeleiding De Wissel, Antwerpen), Gent, België)
Roelants, Mathieu (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Portzky, Gwendolyn (Vakgroep Psychiatrie en Medische Psychologie, Universiteit Gent, Gent, België)
Hoppenbrouwers, Karel (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Het voorkomen van signalen van suïcidaliteit bij 15-jarige Antwerpse jongeren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 1, 8-14)

In het hoofd van elke suïcidale jongere voltrekt zich een proces van emotionele pijn, wanhoop en uitzichtloosheid. De omgeving mist vaak de signalen die erop wijzen dat er iets ernstigs aan de hand is. In aanloop naar het consult dat het centrum voor leerlingenbegeleiding in het derde jaar van het secundair onderwijs (leeftijd 15 jaar) organiseert, beantwoordden 184 jongeren een vragenlijst over suïcidaliteit en risicofactoren voor verminderd welbevinden. Een kwart van de respondenten verklaarde ten minste eenmaal in zijn/haar leven gedachten aan zelfdoding te hebben gehad, 12 % is ten minste eenmaal overgegaan tot zelfbeschadigend gedrag en 5 % heeft reeds een zelfmoordpoging gedaan. Het risico op zelfmoordgedachten, zelfbeschadigend gedrag en zelfmoordpogingen is sterk geassocieerd met verschillende sociaal-demografische factoren, indicatoren van emotioneel welbevinden, ingrijpende levensgebeurtenissen, kwaliteit van de communicatie binnen het gezin en de aanwezigheid van een toekomstperspectief voor de jongere. Door een vroegtijdige detectie van signalen van suïcidaliteit kan de JGZ-professional doelgericht en tijdig met jongeren in gesprek gaan, aansluitend bij wat bij hen leeft.

Hornman, J. (Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Nederland)
De stabiliteit van gedrags- en ontwikkelingsproblemen bij prematuur geboren kinderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 1, 15-16)

Konijnendijk, A. A. J. (Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Handelen bij vermoedens van kindermishandeling: van richtlijn naar praktijk?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 1, 17-18)

Slagter, K. W. (Afdeling Mond‑, Kaak- en Aangezichtschirurgie, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, Nederland)
Reactie op het artikel over de zin van het behandelen van strakke lipbandjes bij neonaten
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 1, 19-20)

Post, E. D. M. (St Antonius ziekenhuis, Utrecht/Woerden/Nieuwegein, Nederland)
Hendriks, J. K. (UVA Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Reactie op ingezonden brief van collega Slagter
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 1, 21-21)

Jaargang 51 (2019) 2

Dera-de Bie, E. (Faculteit Gezondheidszorg, Lectoraat Wijkgerichte Zorg, Zuyd Hogeschool, Heerlen, Nederland)
Een ondernemende JGZ bij het samenwerken voor de kwetsbare jeugd
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 2, 23-23)

van Leerdam, F. (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Heerlen, Nederland)
Hodes, M. (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Heerlen, Nederland)
Wikkeling, M. (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Heerlen, Nederland)
Claessen, L. (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Heerlen, Nederland)
Jeugdgezondheidszorg is aan het verbeteren, maar moet op onderdelen nog actiever worden
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 2, 24-29)

De Inspectie gezondheidszorg en jeugd ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de JGZ. In 2016–2017 heeft de inspectie alle JGZ-organisaties bezocht. Bij de bezoeken toetste zij op vijf centrale onderwerpen, geformuleerd in de vorm van vragen: 1) in beeld, in zorg, bereikt?, 2) zicht op kwaliteit van zorg?, 3) is samenwerking in het sociale domein aanwezig?, 4) werkt het beleid tegen kindermishandeling in de praktijk?, 5) is het verbeterplan van het vorige toezicht uitgevoerd? In elk van de vijf onderzochte periodes toetste de inspectie telkens één extra ‘lichamelijk’ onderwerp en één extra ‘psychosociaal’ onderwerp. Gedurende het onderzoek publiceerde de inspectie drie tussentijdse rapportages. Dit gaf de organisaties die nog niet aan de beurt waren gekomen de gelegenheid tussentijds te leren van de al gevonden resultaten. Op de vier eerste centrale thema’s, die de kern uitmaken van de JGZ, trekt de inspectie vier conclusies. Een derde van de onderzochte organisaties volgt het contactmomentenschema van het landelijk professioneel kader nog niet zoals beoogd. Dit vindt de inspectie niet acceptabel. De inspectie complimenteert de voorlopers, maar ziet dat de JGZ nog niet overal de beoogde positie heeft in het sociale domein. De samenwerking was aanmerkelijk beter bij wederzijdse investering in onderling contact en overleg. De signaalgevoeligheid, het goed gebruikmaken van de meldcode en de meldingsbereidheid op het onderwerp kindermishandeling moeten en kunnen ook bij de JGZ verbeteren. De kwaliteit van de samenwerking tussen de JGZ, Veilig Thuis en de wijkteams was nog niet overal optimaal. De hoofdconclusie is dat de JGZ-organisaties goed op weg zijn. Ze leveren over het algemeen verantwoorde zorg en hebben steeds meer inzicht in de kwaliteit van hun zorgaanbod. Op zowel de centrale als de extra onderwerpen is blijvende aandacht van de JGZ nodig. Uit diverse toezichtactiviteiten in 2018 blijkt dat de organisaties de aangedragen verbeteringen in het algemeen goed oppakken.

Visscher, S. J. A. (Julius Centrum, UMC Utrecht, Utrecht, Nederland)
van Stel, H. F. (Julius Centrum, UMC Utrecht, Utrecht, Nederland)
Staal, I. I. E. (GGD Zeeland, Goes, Nederland)
Verbeterkansen voor preventie van kindermishandeling door jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 2, 30-37)

Kindermishandeling (inclusief verwaarlozing en seksueel misbruik) komt veel voor in Nederland. Vaak zijn de gevolgen voor het kind, diens omgeving en de maatschappij groot. Daarom had dit onderzoek als doel verbetermogelijkheden te identificeren in de primaire en secundaire preventie van kindermishandeling door jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen. Er is een kwalitatieve data-analyse uitgevoerd op basis van interviews met elf artsen, verpleegkundigen en wetenschappers met duidelijke expertise op het vlak van zowel de jeugdgezondheidszorg als de preventie en signalering van kindermishandeling. Uit de thematische analyse kwamen ruim dertig verbeterpunten naar voren, waarvoor omschrijvingen, citaten en coderingsstatistieken werden genoteerd. De belangrijkste boodschap van de geïnterviewden was dat professionals meer open en eerlijk signalen en vermoedens bespreekbaar moeten maken met ouders. Kindermishandeling komt namelijk vrijwel altijd door onmacht, en niet zozeer door kwaadwillendheid. De geïnterviewde deskundigen op het gebied van kindermishandeling zien een groot aantal verbeterkansen voor primaire en secundaire preventie van kindermishandeling door jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen. De auteurs doen een appel op de professionals, beleidsmakers, opiniemakers en ouders zelf, om actie te ondernemen naar aanleiding van dit onderzoek.

Van Den Heuvel, E. (dienst Neus‑, Keel- en Oorziekten en Hoofd- en Halschirurgie, Multidisciplinair Universitair Centrum Logopedie en Audiologie (MUCLA), UZ Leuven, Leuven, België)
Goeleven, A. (dienst Neus‑, Keel- en Oorziekten en Hoofd- en Halschirurgie, Multidisciplinair Universitair Centrum Logopedie en Audiologie (MUCLA), UZ Leuven, Leuven, België)
Breuls, M. (dienst Neus‑, Keel- en Oorziekten en Hoofd- en Halschirurgie, Multidisciplinair Universitair Centrum Logopedie en Audiologie (MUCLA), UZ Leuven, Leuven, België)
Vandereet, J. (Expertisecentrum Autisme (ECA), KU Leuven, Leuven, België)
Zink, I. (dienst Neus‑, Keel- en Oorziekten en Hoofd- en Halschirurgie, Multidisciplinair Universitair Centrum Logopedie en Audiologie (MUCLA), UZ Leuven, Leuven, België)
Multidisciplinaire diagnostiek als startpunt voor een gepast zorgtraject voor kinderen met taalontwikkelingsproblemen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 2, 38-46)

Niet alleen de ernst, maar ook de uitingswijze van taalontwikkelingsproblemen kan bij kinderen zeer gevarieerd zijn. Bovendien spelen kind-interne en -externe factoren een belangrijke rol en gaan taalontwikkelingsproblemen vaak samen met tekorten in andere ontwikkelingsdomeinen. Het in kaart brengen van mogelijke risicofactoren en comorbiditeiten is essentieel voor het opstarten van een aangepaste behandeling of het bijsturen van een lopend zorgtraject. Voor dit onderzoek werden een systematisch dossieronderzoek en probleeminventarisatie uitgevoerd van 516 kinderen van 1 tot 7 jaar, die tussen 2014 en 2016 aangemeld werden op het Multidisciplinair Universitair Centrum voor Logopedie en Audiologie (MUCLA) van het Universitair Ziekenhuis Leuven met het vermoeden van een taalontwikkelingsprobleem. De bevindingen onderstrepen het belang van het kijken met een multidisciplinaire bril om: 1) taalontwikkelingsproblemen te plaatsen tegen een voldoende ruime achtergrond, 2) onderscheid te maken tussen primaire en secundaire taalproblemen, een taalverschil binnen een meertalige opvoedingscontext en ontwikkelingsdysfasie (OD), en 3) geassocieerde problemen te detecteren. Pas na een multidisciplinair onderzoekstraject kunnen adviezen op maat van het kind geformuleerd worden, rekening houdend met alle ontwikkelingsdimensies. Gerichte doorverwijzing door jeugdgezondheidszorgwerkers is cruciaal bij een vermoeden van taalontwikkelingsproblemen.

Teeuw, A. H. (Kindergeneeskunde-Sociale Pediatrie, Amsterdam UMC, locatie AMC, Amsterdam, Nederland)
Screening naar kindermishandeling op de Spoedeisende Hulp (shERlock Study)
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 2, 47-48)

van Leeuwen, M. (Pharos expertisecentrum gezondheidsverschillen, Utrecht, Nederland)
van Vulpen, C. (Pharos expertisecentrum gezondheidsverschillen, Utrecht, Nederland)
‘De vragen zijn netjes en deftig opgeschreven, sommigen begrijpen dat niet’ : Over de begrijpelijkheid van de SDQ-vragenlijst voor laagopgeleide jongeren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 2, 49-51)

Pharos kreeg signalen van professionals in de jeugdgezondheidszorg (JGZ) dat laaggeletterde jongeren moeite hebben met het begrijpen van (delen van) vragenlijsten van de JGZ. De Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) is een voorbeeld van zo’n vragenlijst. Deze lijst wordt in de JGZ veel gebruikt voor de signalering van psychosociale problemen. In dit pilotonderzoek is gekeken naar de begrijpelijkheid van de SDQ-vragenlijst voor jongeren die op het voorbereidende middelbaar beroepsonderwijs basis/kader of de Praktijkschool zitten. De 24 geïnterviewde jongeren (leeftijd 15 tot 16 jaar) bleken moeite te hebben met een aantal moeilijke woorden en delen van de vragen van de SDQ. Desondanks blijken zij de vragen als geheel wel te begrijpen. Uitgebreider onderzoek is nodig om te kijken of aanpassing van het taalgebruik van de SDQ-vragenlijst voor laaggeletterde jongeren wenselijk is.

Jaargang 51 (2019) 3-4

Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Boere-Boonekamp, M. M. (Vakgroep Health Technology and Services Research, Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Raat, H. (Afdeling Public Health, Erasmus MC, Rotterdam, Nederland)
Never take it for granted!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 53-53)

Schurink-van ’t Klooster, T. M. (Epidemiologie en Surveillance, Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
van Lier, A. (Epidemiologie en Surveillance, Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Antonise-Kamp, L. (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding, Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Mollers, M. (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding, Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
van Vliet, J. A. (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding, Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
de Melker, H. E. (Epidemiologie en Surveillance, Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
De ontwikkeling van het Rijksvaccinatieprogramma in Nederland
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 54-60)

Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) in Nederland is officieel in 1957 gestart met vaccinatie tegen vier ziekten (difterie, tetanus, kinkhoest en polio). Het huidige RVP omvat vaccinatie tegen twaalf ziekten. Een hoge vaccinatiegraad is van belang voor groepsbescherming, zodat kwetsbare (nog) niet gevaccineerden ook beschermd zijn. De vaccinatiegraad is hoog (≥90%) voor pasgeborenen, kleuters en schoolkinderen, maar is in de afgelopen jaren wel met 2 tot 3% gedaald. De HPV-vaccinatiegraad voor adolescente meisjes is de afgelopen twee jaar gedaald van 61 naar 45,5%. Introductie van het RVP heeft geleid tot een afname in het voorkomen van ziekte- en sterfgevallen. Toch komen sommige ziekten nog geregeld voor, zoals kinkhoest en invasieve pneumokkokkenziekte bij ouderen. Ook zien we de afgelopen jaren een toename van meningokokken W‑ziekte. Meningokokken ACWY-vaccinatie wordt sinds 2018 aangeboden en in 2019 wordt het RVP uitgebreid met maternale kinkhoestvaccinatie, vaccinatie van 60-plussers tegen pneumokokkenziekte en rotavirusvaccinatie voor risicogroepen. Ontwikkelingen in de epidemiologie van de ziekten, nieuwe wetenschappelijke inzichten en de ontwikkeling van nieuwe vaccins en doelgroepen vragen om continue monitoring en optimalisatie van het programma en vaccinatieschema. Ook de daling in vaccinatiegraad vraagt om maatregelen om de kans op toekomstige uitbraken van RVP-ziekten te reduceren.

Vandermeulen, C. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Het Vlaamse vaccinatieprogramma: historie, huidig beleid en nieuwe ontwikkelingen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 61-66)

Het Vlaamse vaccinatieprogramma vindt zijn oorsprong in de eerste grote Belgische vaccinatiecampagnes tegen polio, difterie en tetanus, die in 1958–1959 door de gemeenten in samenwerking met private artsen en consultatiebureaus voor het jonge kind werden georganiseerd. In de loop van de zes decennia die daarop volgden is het programma stelselmatig uitgebreid tot vaccinaties tegen twaalf verschillende infectieziekten, en is de aansturing ervan verschoven van het federale (Belgische) niveau tot dat van de gemeenschappen (waaronder de Vlaamse gemeenschap). In dit artikel worden eerst de historie en de aansturing van het programma geschetst. Vervolgens wordt, aan de hand van de ontwikkeling van de vaccinatiegraad en van de epidemiologie van vaccineerbare infectieziekten, getoond in welke mate Vlaanderen de vaccinatiedoelstellingen heeft bereikt die het heeft ontwikkeld voor kinderen en jongeren in de periode 2012–2020. Tot slot worden enkele voorbeelden van nieuwe ontwikkelingen besproken die in de toekomst relevant kunnen zijn voor de verdere uitbouw van het vaccinatieprogramma.

Vandermeulen, C. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Roelants, M. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Braeckman, T. (Centrum voor de Evaluatie van Vaccinaties, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, België)
Blaizot, S. (Centrum voor Gezondheidseconomie en infectieziekten, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, België)
Maertens, K. (Centrum voor de Evaluatie van Vaccinaties, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, België)
Theeten, H. (Centrum voor de Evaluatie van Vaccinaties, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, België)
Van Damme, P. (Centrum voor de Evaluatie van Vaccinaties, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, België)
Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Het vertrouwen van ouders van zuigelingen, peuters en adolescenten in vaccinatie in Vlaanderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 67-73)

Twijfels bij de bevolking over het nut en de veiligheid van vaccinatie kunnen de vaccinatiegraad, en bijgevolg ook de groepsimmuniteit, onder druk zetten. Als onderdeel van het meest recente Vlaamse vaccinatiegraadonderzoek bij pas bevallen moeders (2016, n = 481), peuters (2014, n = 746) en adolescenten (2000, n = 1020) werd ouders gevraagd naar hun vertrouwen in vaccinatie van hun kind en/of zichzelf. Hierbij werd gebruikgemaakt van stellingen uit een vaccine hesitancy-vragenlijst die door de WHO is ontwikkeld. In de drie steekproeven blijkt dat het vertrouwen in het nut en de doeltreffendheid van vaccinatie, en in de artsen die vaccineren, zeer hoog is. Veiligheid en bijwerkingen van vaccinaties blijken echter een belangrijk aandachtspunt. Over de leeftijdsgroepen heen uit 30 tot 40% van de ouders hierover bezorgdheid. Bovendien is een belangrijke minderheid (20 tot 24%) van de ouders ervan overtuigd dat hun kinderen niet meer gevaccineerd hoeven te worden tegen infectieziekten indien deze niet meer zouden voorkomen. Hieruit blijkt dat communicatie over de veiligheid van vaccinatie en over het belang van blijvende groepsimmuniteit belangrijke aandachtspunten zijn om het vertrouwen in vaccinatie te behouden, en een optimale vaccinatiegraad te garanderen. Jeugdgezondheidszorg moet hierin, als belangrijkste actor in de vaccinatie van kinderen en jongeren, het voortouw nemen.

Vlaanderen, E. (GGD Zaanstreek & Waterland, Zaandam, Nederland)
Van Woudenberg-de Groot, A. (GGD Zaanstreek & Waterland, Zaandam, Nederland)
Onderzoek naar motieven van vaccinatie weigerende ouders in gemeente Edam-Volendam
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 74-78)

Inleiding: Volgens gegevens uit 2017 is in de gemeente Edam-Volendam de vaccinatiegraad tegen bof-mazelen-rodehond (BMR) gedaald van 94,4 % voor kinderen geboren in 2011 tot 81,3 % voor kinderen geboren in 2014. Wij onderzochten wat de beweegredenen van ouders zijn om hun kind niet de BMR-vaccinatie te geven. Methode: Er werden semigestructureerde diepte-interviews gehouden met de ouders van acht kinderen, geboren tussen 1 januari 2013 en 1 januari 2016, die het consultatiebureau van de gemeente bezochten en hun kinderen niet met BMR hadden laten vaccineren. Onderwerpen waren: kennis over de ziekten waartegen gevaccineerd wordt, kennis over bijwerkingen van de vaccinaties, de invloed van de sociale omgeving op het besluit om te vaccineren, gebruik van informatiebronnen en praktische barrières. Resultaten: Vier gesprekken werden met beide ouders gevoerd, vier met alleen de moeder. Ouders noemden als belangrijkste argumenten voor het niet vaccineren: weinig angst voor ziekten, zowel wat betreft de ernst als de kans om deze ziekten te krijgen, angst voor langetermijnbijwerkingen van de vaccinaties en een gebrek aan vertrouwen in de informatie en motieven van de Nederlandse overheid. Conclusies: In vergelijking met wat reeds bekend is uit onderzoeken bij niet-vaccinerende groepen noemden ouders geen nieuwe argumenten om hun kinderen niet te laten vaccineren. Groepsimmuniteit speelde geen rol in hun overwegingen. De lage BMR-vaccinatiegraad was niet te wijten aan een specifieke weerstand tegen de BMR-vaccinatie.

Ruijs, W. L. M. (GGD Gelderland-Zuid, Nijmegen, Nederland)
Acceptatie van vaccinatie in de reformatorische gezindte
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 79-82)

Ondanks de hoge vaccinatiegraad in Nederland was er in 2013/2014 een mazelenepidemie, met naar schatting 30.000 patiënten. Het merendeel betrof ongevaccineerde kinderen uit de reformatorische gezindte, een protestantse groepering die bezwaren heeft tegen vaccinatie. In de besluitvorming van reformatorische ouders over vaccinatie spelen religieuze argumenten een belangrijke rol. Naast religieuze argumenten tegen vaccinatie zijn er ook religieuze argumenten voor vaccinatie. De directe invloed van dominees en andere religieuze ambtsdragers op de besluitvorming van reformatorische ouders over vaccinatie lijkt beperkt. Terwijl de vaccinatiegraad in Nederland de laatste jaren in het algemeen licht is gedaald, lijkt die in de reformatorische gezindte juist te stijgen. Vooral hoger opgeleide ouders die tot gematigd conservatieve kerken behoren, besluiten vaker om hun kinderen te laten vaccineren. Als deze ouders zelf niet gevaccineerd zijn, kan het zinvol zijn om hen op de mogelijkheid van inhaalvaccinaties te wijzen. Professionals uit de jeugdgezondheidszorg gaan in hun contacten met reformatorische ouders vooral in op de medische aspecten van vaccinatie. Het is de vraag of dit aansluit bij de vragen en zorgen van deze ouders.

Van Steenberge, E. (Centrum voor leerlingenbegeleiding, Brussel, België)
Roelants, M. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Bulcke, M. (Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg, Leuven, België)
Vanlander, A. (Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg, Leuven, België)
Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Vandermeulen, C. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Onderzoek naar de attitude van CLB-verpleegkundigen tegenover vaccinatie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 83-88)

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) erkent dat terughoudendheid tegenover vaccinatie (vaccine hesitancy) bij de bevolking en bij gezondheidswerkers een grote bedreiging vormt voor de volksgezondheid. Door een recente wijziging in de regelgeving in Vlaanderen mogen verpleegkundigen (ook in het kader van de jeugdgezondheidszorg [JGZ]) voortaan zelfstandig vaccineren. In dit onderzoek werd aan verpleegkundigen werkzaam in een centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) een online vragenlijst voorgelegd, met tien stellingen uit een bestaande WHO-vragenlijst, aangevuld met enkele vragen over hun sociaal-demografisch en werkgerelateerd profiel. In totaal vulden 198 verpleegkundigen de vragenlijst in. Tussen 87,9% en 97,0% van de respondenten is het ‘(helemaal) eens’ met de stellingen die het belang van vaccinaties benadrukken. Daarentegen blijkt een op de vier bezorgd te zijn over mogelijke ernstige bijwerkingen, en over risico’s van nieuwe vaccins. Bovendien vindt 7,6% vaccineren tegen de ziekten die niet meer voorkomen overbodig, twijfelt 11,6% hierover en is slechts 38,9% het hiermee ‘helemaal oneens’. Zelfstandig vaccineren is op het moment van de enquête nog niet breed ingeburgerd bij CLB-verpleegkundigen (slechts een op de vijf doet het). Uit de enquête blijkt ten slotte een behoefte aan bijkomende informatie en opleiding, en een duidelijk omschreven mandaat om zelfstandig en op een kwaliteitsvolle manier te vaccineren.

van Lier, A. (Centrum voor Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Mollema, L. (Centrum voor Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Quee, F. A. (Centrum voor Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
van Vliet, J. A. (Centrum voor Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
de Melker, H. E. (Centrum voor Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Organisatorische veranderingen in de Nederlandse jeugdgezondheidszorg in relatie tot de ontwikkeling van de vaccinatiegraad in de periode 2013–2017
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 89-93)

In Nederland zijn de afgelopen jaren minder kinderen gevaccineerd binnen het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Hoewel de daling voor de meeste vaccinaties beperkt is, is deze aanzienlijk voor de humaan papillomavirus (HPV) vaccinatie die meisjes wordt aangeboden. Er is nog geen sluitende verklaring gevonden voor de dalende vaccinatiegraad. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzocht met een vragenlijst onder jeugdgezondheidsorganisaties, aangevuld met gegevens uit bestaande bronnen, of organisatorische veranderingen in de jeugdgezondheidszorg (JGZ) hier mogelijk op van invloed zijn. De JGZ is immers verantwoordelijk voor het toedienen van de RVP-vaccinaties, meestal georganiseerd via de consultatiebureaus. Uit het onderzoek bleek dat er in de JGZ tussen 2013 en 2017 organisatorische veranderingen zijn geweest. Er werd echter geen verband gevonden met de daling in het aantal gevaccineerden voor verschillende vaccinaties in het RVP. Ongeveer twee derde van de JGZ-organisaties heeft aan het onderzoek meegedaan. Gezien de regionale verschillen in zowel organisatie van het RVP als de hoogte van de vaccinatiegraad zijn de uitkomsten mogelijk niet geheel representatief voor heel Nederland. De uitkomsten van dit onderzoek dienen daarom met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd.

Vandermeulen, C. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Braeckman, T. (Centrum voor de Evaluatie van Vaccinaties, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, België)
Roelants, M. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Blaizot, S. (Centrum voor Gezondheidseconomie en infectieziekten, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, België)
Maertens, K. (Centrum voor de Evaluatie van Vaccinaties, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, België)
Theeten, H. (Centrum voor de Evaluatie van Vaccinaties, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, België)
Van Damme, P. (Centrum voor de Evaluatie van Vaccinaties, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, België)
Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Evaluatie van het HPV-vaccinatieprogramma voor 12-jarige meisjes in Vlaanderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 94-100)

Systematische HPV-vaccinatie van 12-jarige meisjes is in Vlaanderen gestart in september 2010. De praktische organisatie ervan verloopt via de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB), die alle meisjes in het eerste jaar van het secundair onderwijs uitnodigt tot HPV-vaccinatie, en deze vaccinaties zelf uitvoert of op vraag van de ouders en/of de jongere door een arts naar keuze laat uitvoeren (bijvoorbeeld huisarts, kinderarts). Vanaf de start werd in Vlaanderen een hoge vaccinatiegraad bereikt, zoals blijkt uit de vaccinatiegraadonderzoeken voor de geboortecohorten 1998 en 2000, waarvoor respectievelijk een vaccinatiegraad voor volledige HPV-vaccinatie van 83,5% en 89,5% werd genoteerd. Bijna negen op de tien van deze vaccinaties werden door het CLB uitgevoerd, en in veel mindere mate ook door een huisarts of kinderarts. Determinanten voor onvolledige vaccinatie zijn onderwijsachterstand van het meisje, meerdere kinderen in het gezin en een niet-Belgische herkomst van de moeder. In vergelijking met andere Europese landen die een vergelijkbaar programma hebben ingevoerd, scoort Vlaanderen met een opmerkelijk hoge vaccinatiegraad in de doelgroep. Vermoedelijk dragen de implementatie van het Vlaamse vaccinatieprogramma via de CLB (naar het eerdere voorbeeld van de hepatitis B‑vaccinatie), en het vertrouwen dat ouders hierin hebben, in belangrijke mate bij aan dit succes.

Mollema, L. (Centrum voor Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Antonise-Kamp, L. (Centrum voor Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
van Vliet, J. A. (Centrum voor Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
de Melker, H. E. (Centrum voor Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Organisatorische en communicatieve interventies die de opkomst voor HPV-vaccinatie kunnen verhogen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 101-105)

De afgelopen twee jaar is de vaccinatiegraad voor het humaan papillomavirus (HPV) voor adolescente meisjes sterk gedaald in Nederland. Dit artikel beschrijft wat bekend is over opkomstverhogende maatregelen met betrekking tot de HPV-vaccinatiegraad. Er is literatuuronderzoek gedaan naar de organisatie van de HPV-vaccinatie in landen uit de Europese Unie of het Europees Economisch gebied (EU/EEA), naar wereldwijde effecten van opkomstverhogende maatregelen en specifiek naar de effecten van toediening van vaccinaties op scholen en van aanbeveling van het vaccin door zorgverleners. Daarnaast werden bijeenkomsten over de daling van de HPV-vaccinatie van het Europese regiokantoor van de Wereldgezondheidsorganisatie bijgewoond. Ook werden interviews gehouden met collega’s van de publieke gezondheidsinstituten uit Ierland en Denemarken, waar de HPV-vaccinatiegraad sinds 2015 sterk gedaald is. In de EU/EEA landen varieert de leeftijd waarop meisjes gevaccineerd worden van 9 tot 15 jaar. De plaats waar wordt gevaccineerd loopt sterk uiteen. Ierland en Denemarken ontwikkelden voorlichting op maat voor publiek en professionals, zetten een alliantie op met stakeholders en waren zeer actief op sociale media. Literatuur laat zien dat het inzetten van reminders (voorafgaand aan het vaccinatiemoment), een no-show-beleid (na het vaccinatiemoment indien men niet is geweest), voorlichting op maat, terugkoppelen van de vaccinatiegraad aan professionals en het makkelijker maken om vaccinaties te halen, tot een verhoging van de HPV-vaccinatiegraad tussen 10 tot 20 % kan leiden. Het blijft erg belangrijk dat gezondheidswerkers het vaccin aanbevelen en misvattingen over HPV-vaccinaties weerleggen.

Graef, M. (Vakgroep Bestuurskunde, Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Need, A. (Vakgroep Bestuurskunde, Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Reacties op HPV-vaccinatiecampagnes van RIVM en GGD Twente. Een analyse van discussies op Twitter
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 106-109)

Het doel van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen in de discussie op Twitter over de Humaan papillomavirus-vaccinatie (HPV-vaccinatie) en de rol van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) in deze discussie. Alle Nederlandstalige tweets met vermelding van het woord ‘HPV’ in de jaren 2011 tot en met 2016 werden geselecteerd, resulterend in 6.615 tweets. De resultaten laten zien dat zowel de Nederlandse twitteraars als de GGD Twente en het RIVM enkele jaren nodig hadden om op Twitter actief te worden met betrekking tot HPV en het vaccin. Terwijl de GGD Twente meestal tweets over vaccinatieschema’s en het RIVM soms links naar informatie op zijn website biedt, probeert geen van beide organisaties actief het publiek ervan te overtuigen dat het HPV-vaccin een geweldige manier is voor meisjes om zichzelf tegen het virus te beschermen en dat het echt veilig is. Helaas is de veiligheid van het HPV-vaccin precies datgene waar het publiek het meest bezorgd over is. Omdat berichten over vermeende onveiligheid van het HPV-vaccin veel aandacht op Twitter krijgen, is het verstandig voor het RIVM en de GGD Twente om een meer proactieve aanpak te hanteren bij het tegengaan van deze verhalen.

Nutma, N. (GGD Gelderland-Zuid, Nijmegen, Nederland)
van Lier, A. (Centrum Infectieziektebestrijding, Epidemiologie en Surveillance, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Drijfhout, I. (Centrum Infectieziektebestrijding, Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Oomen, P. (Dienst Vaccinvoorziening en Preventieprogramma’s, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Goosen, S. (GGD GHOR Nederland, Utrecht, Nederland)
Slinger, K. (GGD GHOR Nederland, Utrecht, Nederland)
Hautvast, J. (GGD Gelderland-Zuid, Nijmegen, Nederland)
Bereikt het Rijksvaccinatieprogramma asielzoekerskinderen? Een onderzoek naar de DKTP-vaccinatiegraad
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 110-115)

Inleiding: Er is weinig bekend over de vaccinatiegraad onder asielzoekerskinderen in Nederland. In dit onderzoek werd daarom de vaccinatiegraad tegen difterie, kinkhoest, tetanus en polio (DKTP) onderzocht. Methode: Van 7.472 kinderen geboren van 2008 tot en met 2013, die vóór 18 februari 2015 geregistreerd waren door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), werden de vaccinatiegegevens geanalyseerd, zoals geregistreerd op 18 augustus 2016 in Praeventis (het landelijke vaccinatieregister). Resultaten: Onder asielzoekerskinderen geboren in Nederland was de DKTP-vaccinatiegraad vrijwel even hoog als de landelijke vaccinatiegraad (~95 %). Van de asielzoekerskinderen geboren in het buitenland die bij aankomst in Nederland jonger waren dan 4 jaar, had 72,3 % van de kinderen 18 maanden na aankomst een basisserie DKTP afgerond. Voor kinderen die ouder dan 4 jaar waren bij aankomst in Nederland, was dit 57,3 %. Beschouwing: De hoge vaccinatiegraad onder asielzoekerskinderen geboren in Nederland wijst op een goed bereik en een hoge vaccinatieacceptatie van het Rijksvaccinatieprogramma in deze groep. De vaccinatiegraad onder kinderen geboren in het buitenland is waarschijnlijk een onderschatting door onvolledige registratie van in het buitenland ontvangen vaccinaties in Praeventis. Hoewel van belang voor het individu zal een eventuele vaccinatieachterstand weinig invloed hebben op de groepsimmuniteit, omdat deze groep slechts een klein deel vormt van de totale Nederlandse bevolking.

van Rossum, C. (Opleiding Biomedische Wetenschappen, Radboudumc, Nijmegen, Nederland)
Nutma, N. (Afdeling infectieziektebestrijding, GGD Gelderland-Zuid, Nijmegen, Nederland)
Ruiter, E. L. M. (Afdeling jeugdgezondheidszorg, GGD Gelderland-Zuid, Nijmegen, Nederland)
Ruijs, W. L. M. (Afdeling infectieziektebestrijding, GGD Gelderland-Zuid, Nijmegen, Nederland)
Tostmann, A. (Academische Werkplaats AMPHI, Afdeling Eerstelijnsgeneeskunde, Radboud Centrum voor Infectieziekten, Radboudumc, Nijmegen, Nederland)
BMR-vaccinatiegraad van asielzoekerskinderen in GGD-regio Gelderland-Zuid
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 116-121)

Inleiding: Inzicht in de BMR-vaccinatiegraad is essentieel voor de infectieziektebestrijding. De BMR-vaccinatiegraad onder asielzoekerskinderen in Gelderland-Zuid werd onderzocht voor basisimmuniteit (ten minste één BMR) en up-to-date zijn (een of twee doses, afhankelijk van de leeftijd). Tevens werd onderzocht welke asielzoekerskinderen niet (voldoende) gevaccineerd waren en is de registratie bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) (Praeventis) vergeleken met die bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (digitaal dossier Jeugdgezondheidszorg (DDJGZ)). Methode: Uit Praeventis werden vaccinatiegegevens verzameld van asielzoekerskinderen die tussen 2013 en 2016 als asielzoeker naar Nederland zijn gekomen, bij dataverzameling 0 tot 19 jaar oud waren, in de regio Gelderland-Zuid woonden en die in zorg zijn bij de GGD Gelderland-Zuid jeugdgezondheidszorg. Resultaten: Meer dan 95 % van de asielzoekerskinderen was gevaccineerd tegen bof, mazelen en rodehond (basisimmuniteit). Dit betekent dat deze groep goed beschermd is tegen mazelen. Wel was de vaccinatiestatus van oudere asielzoekerskinderen (12 tot 19 jaar) en asielzoekerskinderen uit Eritrea en Ethiopië minder vaak up-to-date dan die van andere asielzoekerskinderen (OR = 0,3). Volgens Praeventis was de vaccinatiestatus van 84,0 % van de asielzoekerskinderen up-to-date. Volgens het DDJGZ was dit 91,7 %. Beschouwing: Het advies aan de jeugdgezondheidszorg is om extra aandacht te besteden aan de vaccinatie van asielzoekerskinderen van 12 tot 19 jaar en asielzoekerskinderen uit Eritrea/Ethiopië.

Donken, R. (School of Public and Population Health, University of British Columbia, Vancouver, Canada)
Monitoring van het HPV-vaccinatieprogramma in Nederland
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 122-123)

van Wijhe, M. (Department of Science and Environment, Roskilde University, Roskilde, Denemarken)
De impact van vaccinatieprogramma’s op de publieke gezondheid in Nederland
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 124-125)

van der Maas, N. A. T. (RIVM, Bilthoven, Nederland)
Preventie door vaccinaties: evaluatie van vaccinatieprogramma’s en verbetering van surveillance
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 126-127)

Pot, M. (TNO, Leiden, Nederland)
De toegevoegde waarde van online advies-op-maat over de HPV-vaccinatie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 3-4, 128-129)

Jaargang 51 (2019) 5

Kamphuis, Mascha (Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling, Wilhelmina Kinderziekenhuis, Utrecht, Nederland)
Raat, Hein (Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, Nederland)
Sachse, Henrique (Veilig Thuis Hollands Midden, Leiden/Gouda, Nederland)
EUSUHM-congres: kennisdelen voor en samenwerken aan een gezonde jeugd! : Changing contexts—influencing youth and their surroundings
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 5, 131-131)

Abstracts EUSUHM-congres 2019
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 5, 132-149)

Jaargang 51 (2019) 6

Boere-Boonekamp, M. M. (Vakgroep Health Technology and Services Research, Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
De kracht van muziek!
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 6, 151-151)

van Hal, L. (Verwey-Jonker Instituut, Utrecht, Nederland)
Gilsing, R. (De Haagse Hogeschool, Den Haag, Nederland)
van der Hoff, M. (Verwey-Jonker Instituut, Utrecht, Nederland)
We moeten eens om tafel: samen aan het werk met gezinnen met meervoudige problemen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 6, 152-156)

Inleiding: De werkwijze 1Gezin1Plan (1G1P) is gericht op een gezamenlijk plan in de hulp en ondersteuning aan gezinnen met meervoudige problematiek, waarbij meerdere personen en instanties betrokken zijn. In dit artikel gaan we in op de samenwerking tussen verschillende partijen binnen 1G1P, in het bijzonder op de rondetafeloverleggen met al die partijen. Methode: Dit artikel is gebaseerd op een mixed method-onderzoek dat is uitgevoerd in drie regio’s die al langere tijd met 1G1P werkten. Het onderzoek bestond uit een vragenlijstonderzoek onder professionals, verdiepend casusonderzoek op gezinsniveau en reflectieve groepsgesprekken met professionals en beleidsmakers. Resultaten: Rondetafeloverleggen kunnen volgens dit onderzoek bijdragen aan verbinding tussen alle betrokkenen, aan domeinoverstijgend werken en aan een breed gedragen plan van aanpak voor het gezin. Ook cliënten zijn doorgaans positief over rondetafeloverleggen: zij voelen zich gezien en gehoord. Problemen in de samenwerking komen vaker voor wanneer de veiligheid in het gezin in het geding is, of wanneer 1G1P onvoldoende ingebed is in de houding en werkwijze van (medewerkers van) de betrokken organisaties. Conclusie: Voor goede samenwerking is het cruciaal dat professionals blijven afstemmen met het gezin en dat alle betrokken partijen de kennis en tijd krijgen om zich de visie van 1G1P eigen te maken en de samenwerking structureel te evalueren.

Viergever, R. (CoMensha, Amersfoort, Nederland)
Schakenraad, W. (Movisie, Utrecht, Nederland)
van der Krans, M. (Samen Veilig Midden-Nederland, Utrecht, Nederland)
de Roode, R. (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), Utrecht, Nederland)
Aandacht voor specifieke doelgroepen en vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 6, 157-160)

Wat doe je als jeugdhulp- of -zorgverlener wanneer je vermoedt dat een van je cliënten of patiënten slachtoffer is van huiselijk geweld of kindermishandeling? Eind 2018 kwamen 26 factsheets beschikbaar om professionals te helpen bij het signaleren van en handelen bij allerlei vormen van geweld. Medewerkers in de jeugdgezondheidszorg krijgen hiermee extra handvatten voor het signaleren van verschillende vormen van geweld, mishandeling, misbruik, verwaarlozing of uitbuiting, en om te bepalen hoe ze het beste kunnen handelen wanneer er signalen zijn.

de Laat, S. A. A. (GGD Hart voor Brabant, Tilburg, Nederland)
Jacobs, M. A. M. (GGD Hart voor Brabant, Tilburg, Nederland)
Markus, A. E. (Wageningen University, Wageningen, Nederland)
van Mil, E. G. (Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s-Hertogenbosch, Nederland)
van de Goor, L. A. M. (GGD Hart voor Brabant, Tilburg, Nederland)
De rol van de jeugdverpleegkundige en jeugdarts in de ketenaanpak voor kinderen met overgewicht in ’s-Hertogenbosch
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 6, 161-167)

Teepe, R. C. (Hogeschool van Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Effecten van gezinsgerichte programma’s op de woordenschatontwikkeling van peuters
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 6, 168-169)

de la Rie, S. (Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
Effecten van gezinsprogramma’s – de rol van implementatiekwaliteit
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 6, 170-171)

de Boer, S. B. B. (De Fjord, Capelle aan den IJssel, Nederland)
De aanvangsleeftijd van disruptief gedrag bij klinisch opgenomen jongeren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 6, 172-173)

Vanneste, Y. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, The Netherlands)
Pijpers, F. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, The Netherlands)
Sachse, H. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, The Netherlands)
Mulder, W. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, The Netherlands)
Kamphuis, M. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, The Netherlands)
Strong children and adolescents: healthy nation! : The 2019 Rotterdam EUSUHM Declaration on youth health care in Europe
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2019 (51) 6, 174-176)

Jaargang 52 (2020) 1

Staal, I. (GGD Zeeland, Goes, Nederland)
#Nurses2020
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 1, 1-1)

van Meerten, E. (AlsCare, als zorg nodig is, Geldermalsen, Nederland)
Dierx, J. (Lectoraat Leven Lang in Beweging, Avans Hogeschool, Breda, Nederland)
de Bot, C. (Lectoraat Leven Lang in Beweging, Avans Hogeschool Verpleegkunde, Breda, Nederland)
Positieve Gezondheid voor jeugdgezondheidszorgprofessionals
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 1, 2-7)

Inleiding: Bij Positieve Gezondheid ligt de focus op het versterken van veerkracht en het vermogen om regie over de eigen gezondheid te behouden. GGD GHOR Nederland heeft het gedachtegoed van Positieve Gezondheid omarmd. Dit praktijkgerichte onderzoek richt zich op de mening van jeugdgezondheidszorg (JGZ)-professionals over het concept ‘Positieve Gezondheid’ en de vraag in hoeverre de toepassing ervan al zichtbaar is in de dagelijks praktijk. Methode: Beide doelstellingen werden respectievelijk door middel van een survey (n = 97) en semigestructureerde interviews (n = 12) nagestreefd. Resultaten: Uit de schriftelijke bevraging blijkt dat JGZ-professionals het positief vinden dat het concept ‘Positieve Gezondheid’ de regie over de eigen gezondheid van het individu benadrukt. Ze vragen zich ook af of iedereen wel in staat is om de eigen regie te voeren. Uit de kwalitatieve analyse blijkt dat de houding van JGZ-professionals tegenover het concept positief is. Bovendien wordt op vier van de zes dimensies (in het bijzonder Lichaamsfuncties, Kwaliteit van leven, Dagelijks leven en Meedoen) door de meeste respondenten daadwerkelijk ingezet tijdens een consult. De hoeveelheid aan bestaande methodieken, zoals de Gezamenlijk Inschatten van Zorgbehoeften (GIZ)-methodiek, en tijdgebrek worden als belemmeringen genoemd. Conclusie: De JGZ-professionals vinden alle dimensies van Positieve Gezondheid belangrijk. Ze hebben behoefte aan praktische handvatten om het concept te integreren in hun handelen en af te stemmen op hun doelgroep/taakuitvoering.

Conijn, B. P. (Trimbos-instituut, Utrecht, Nederland)
de Graaf, I. (Trimbos-instituut, Utrecht, Nederland)
van Kessel, M. A. (RadarAdvies, Amsterdam, Nederland)
Baillieux, C. R. M. (RadarAdvies, Amsterdam, Nederland)
Korver, A. G. (Hogeschool Utrecht, Utrecht, Nederland)
Schramel, I. T. (GGD regio Utrecht, Utrecht, Nederland)
Inzet van video’s om gezond gedrag bij jongeren te bevorderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 1, 8-13)

Inleiding: Veel adolescenten hebben vragen en problemen over hun gezondheid en welzijn. YouTube-video’s en vlogs zijn bijzonder populair onder deze doelgroep. Vanuit de jeugdgezondheidszorg ontstond zo de vraag of, en zo ja, op welke wijze YouTubers en hun video’s kunnen worden ingezet bij campagnes rondom leefstijl om jongeren bewust te maken van hun gezondheid en deze te bevorderen. Methode: Er is een verkennend onderzoek uitgevoerd, bestaande uit een literatuuronderzoek, interviews met experts en een praktijkonderzoek waarin video’s zijn ontwikkeld en in focusgroepen met jongeren zijn geëvalueerd. Resultaten: De resultaten laten zien dat de authenticiteit van een YouTuber cruciaal is bij het overbrengen van een boodschap en dat er weinig bekend is over de effecten van video’s op gezondheidsgedrag bij jongeren. De jongeren zelf vinden de kwaliteit, de (korte) lengte van de video en de geloofwaardigheid van de YouTuber het belangrijkst. De experts benadrukken het belang van een goede doelgroepanalyse gekoppeld aan de inhoud van de video bij het inzetten van video’s over gezondheid voor jongeren. Het bereik van jongeren via video’s is groot. Conclusie: Het gebruik van video’s om jongeren voor te lichten sluit aan bij de huidige ontwikkelingen. De YouTubers maakten gebruik van eigen ervaringen en sluiten hiermee optimaal aan bij de leefwereld van jongeren.

van ’t Hoff, E. J. (GGD Noord- en Oost-Gelderland, Warnsveld, Nederland)
Benjamins, S. J. (Icare JGZ, Meppel, Nederland)
Haveman-Nies, A. (Wageningen University, Wageningen, Nederland)
Een instrument om interdisciplinaire samenwerking te onderzoeken binnen de Nederlandse zorg voor jeugd
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 1, 14-19)

Inleiding: Sinds de transitie in de jeugdhulp wordt interdisciplinair samenwerken binnen de zorg voor jeugd steeds belangrijker. Op de Noord-Veluwe werd de Amerikaanse Index of Interdisciplinary Collaboration (IIC) vertaald om samenwerking binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) te onderzoeken. Dit artikel beschrijft het proces van vertaling en validatie van de vragenlijst. Methode: De IIC bestaat uit 42 vragen, verdeeld over vijf ‘componenten’. De vragenlijst werd vertaald naar het Nederlands, gevolgd door terugvertaling en aanpassing aan de CJG-context. Aangevuld met demografische items werd de vragenlijst verspreid onder alle 133 CJG-medewerkers van de regio Noord-Veluwe. Zij konden hun antwoorden geven op een vijfpuntslikertschaal. Constructvaliditeit en interne consistentie werden gemeten via een exploratieve factoranalyse (EFA) en Cronbach’s alfa. Resultaten: Het responspercentage van de vragenlijst was 91 %. De EFA leverde acht factoren op, met een duidelijke clustering voor twee van de vijf componenten en een diffuse lading over meerdere factoren voor de overige drie. Alle componenten van de vertaalde IIC lieten een hoge (>0,70) Cronbach’s alfa zien, met uitzondering van Flexibiliteit (0,53). Conclusie: De vertaalde IIC lijkt een bruikbaar en valide instrument om interdisciplinaire samenwerking in de zorg voor jeugd in Nederland te meten. De component Flexibiliteit behoeft verdere aanpassing. Voor een sterkere onderbouwing van de validiteit en bruikbaarheid is aanvullend onderzoek nodig, met meer en mogelijk andere respondenten.

Diepeveen, F. B. (afdeling Jeugd, Pro Persona GGZ, Tiel, Nederland)
van Dommelen, P. (afdeling Child Health, TNO, Leiden, Nederland)
Oudesluys-Murphy, A. M. (Willem-Alexander kinderziekenhuis, LUMC, Leiden, Nederland)
Verkerk, P. H. (afdeling Child Health, TNO, Leiden, Nederland)
Beknopt instrument om kinderen met een taalontwikkelingsstoornis tijdig te herkennen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 1, 20-25)

Jaargang 52 (2020) 2

Roelants, M. (Omgeving en Gezondheid, Departement Maatschappelijke Gezondheidszorg en Eerstelijnszorg, KU Leuven, Leuven, België)
Samenwerking en solidariteit
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 2, 27-27)

Van Hoeck, K. (Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (VWVJ), Leuven, België)
Devriendt, A. (Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (VWVJ), Leuven, België)
Samenwerking tussen huisarts en jeugdarts in Vlaanderen : Hoe kunnen zij de preventieve zorg voor kinderen en jongeren verbeteren?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 2, 28-32)

In Vlaanderen bewaken de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) de gezondheid, groei en ontwikkeling van leerplichtige leerlingen. Alle kinderen en jongeren worden met een zekere regelmaat door het CLB onderzocht. Onlangs werden de opdrachten preventieve gezondheidszorg van de CLB’s bij decreet (Vlaamse wetgeving) gewijzigd en kregen de medische consulten (voortaan systematische contacten genoemd) een nieuwe regelmaat en inhoud. Het aantal contacten tijdens de schoolcarrière werd van zeven naar vijf teruggebracht. Deze resulteren niet in een algemene check-up van de gezondheid van het kind/de jongere omdat de nadruk meer op screening en vroegdetectie ligt. De jeugdarts werkt in het domein van de public health. Het aanbod is op iedereen gericht, maar varieert in schaal en intensiteit, afhankelijk van de noden en behoeften van het individu.

Hilhorst, J. (Amsterdam UMC, locatie VUmc, Amsterdam, Nederland)
Reurslag, E. C. (Amsterdam UMC, locatie VUmc, Amsterdam, Nederland)
Hoogsteder, M. H. H. (Amsterdam UMC, locatie VUmc, Amsterdam, Nederland)
De jeugdarts en gemeente in transitie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 2, 33-39)

Sinds de transitie Jeugdzorg is het belangrijk en volgens de Jeugdwet verplicht voor gemeenten om de inzet op preventie te vergroten. Aangezien preventie een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden van jeugdartsen is, kunnen zij waardevol zijn voor gemeenten. Het is echter onduidelijk of gemeenten de werkzaamheden van jeugdartsen kennen. Dit kwalitatief exploratief onderzoek vergelijkt de rollen van jeugdartsen vanuit het perspectief van gemeenten en vanuit dat van jeugdartsen. We hebben achttien beleidsdocumenten over zorg voor jeugd van 33 gemeenten en zes documenten over jeugdartsen uit de JGZ-sector verzameld. Op basis van een documentanalyse onderscheidden we zeven rollen van jeugdartsen. Twee rollen, die van beleidsadviseur en academicus, vonden we alleen in JGZ-documenten. Vijf rollen vonden we zowel in beleids- als JGZ-documenten: die van zorgverlener, samenwerker/verbinder, poortwachter, verwijzer en belangenbehartiger van het kind. Bij deze rollen zagen we wel inhoudelijke verschillen: zo legden gemeenten nadruk op de opvoedkundige expertise van jeugdartsen en besteedden ze nauwelijks aandacht aan medische en diagnostische vaardigheden. Dit onderzoek laat zien dat de visie van gemeenten op de rollen van jeugdartsen verschilt van die van de JGZ-sector. Uitgaande van de rollen die jeugdartsen zichzelf toeschrijven zouden gemeenten jeugdartsen vaker kunnen inzetten als beleidsadviseur en academicus, en hun sociaal-medische expertise meer kunnen benadrukken in hun beleidsdocumenten.

Hoenselaar, D. (GGD Zeeland, Goes, Nederland)
Jansen-Kamerik, A. (GGD Zeeland, Goes, Nederland)
Staal, I. I. E. (GGD Zeeland, Goes, Nederland)
Consultatiebureau in de school: een nieuwe manier van werken
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 2, 40-44)

Inleiding: Vanuit twee op het gevoel tegengestelde bewegingen (sluiting van een consultatiebureaulocatie versus grotere zichtbaarheid in de wijk) ontstond het idee om in een pilot het consultatiebureau (CB) van Sint Philipsland (Zeeland) op een school in het dorp in te richten. Methode: In de pilot werden data verzameld om na te gaan of deze nieuwe organisatie van het CB op de school impact had op 1) de deelname van ouders en kinderen (de proportie no show), 2) de tevredenheid over de werkwijze en de aangeboden zorg, en 3) de kosten van de dienstverlening. De proportie no show en de kosten werden vergeleken met een reguliere werkwijze op een vergelijkbare CB-locatie. Resultaten: De extra aanwezigheid van de jeugdgezondheidszorg in de school wordt als meerwaarde gezien. Ouders geven de nieuwe vorm van CB een score van 8,6 op 10. De proportie no show in het CB op de school in Sint Philipsland is lager dan in het reguliere CB in een dorp in Zeeland met een vergelijkbare populatie (Yerseke) (9,7 % versus 14,4 %) en de kosten zijn € 34,21 per kind lager bij het CB op school dan bij de reguliere vorm. Conclusie: Ondanks de kleinschalige opzet werd het ervaren succes ter plaatse bevestigd door de resultaten, die daarnaast een eerste inzicht geven in de mogelijke meerwaarde van de organisatie van het CB op school.

van Rooij, A. J. (Team Jeugd, Trimbos-instituut, Utrecht, Nederland)
Dalinghaus, N. (Team Jeugd, Trimbos-instituut, Utrecht, Nederland)
van den Eijnden, R. (Department of Interdisciplinary Social Science, Utrecht University, Utrecht, Nederland)
(On)gezond gamegedrag van Nederlandse jongeren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 2, 45-50)

Spelen hoort bij een gezond leven: digitaal spelen net zo zeer. De analyses in dit artikel laten zien dat gamen – ook frequent gamen – niet gepaard hoeft te gaan met geestelijke of lichamelijke gezondheidsproblemen. In tegendeel: hobbygamers roken, blowen en drinken minder vaak dan niet-gamende jongeren – ze spelen zo’n 14 uur per week en ervaren weinig problemen. Zo’n 7 % van de jongens behoort tot de risicogamende groep. Deze groep vertoont vijf keer zo vaak lichamelijke en geestelijke gezondheidsproblemen en speelt gemiddeld zo’n 23 uur per week. Het advies aan professionals is dan ook om waakzaam te zijn bij extreem gamegedrag, zeker als dit samenhangt met andere problemen.

Dera de Bie, E. (Opleiding Verpleegkunde/Lectoraat wijkgerichte zorg, Zuyd Hogeschool, Heerlen, Nederland)
Bannink, R. (Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
Gezond groot groeien. Bevlogen verhalen van jeugdverpleegkundigen. Toen, nu, straks
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 2, 51-51)

Jaargang 52 (2020) 3

Dera-de Bie, E. (Opleiding Verpleegkunde/Lectoraat wijkgerichte zorg, Zuyd Hogeschool, Heerlen, Nederland)
Stap vooruit in onderzoek naar preventie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 3, 53-53)

Bouilliez, D‑J (Percentiel, het Tijdschrift van de Pediater, Kraainem, België)
Bipolaire stoornis en AD(H)D: als er verwarring heerst
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 3, 54-60)

Een bipolaire stoornis ontstaat niet op latere leeftijd, maar in de kindertijd of de adolescentie. In het begin is de stoornis weinig specifiek, later wordt ze meer uitgesproken. Het duurt vaak acht tot tien jaar voor de diagnose gesteld wordt, vooral omdat de symptomen overlappen met die van andere aandoeningen. Bij volwassenen ligt de aanpak van een bipolaire stoornis duidelijk vast, maar bij kinderen en adolescenten is dat veel minder het geval. Op het zeventiende Encéphale-congres (Parijs, 23 tot 25 januari 2019) gaf prof.dr. Florence Pupier (Montpellier) een stand van zaken over bipolariteit bij kinderen (L’enfance du bipolaire) en besprak prof.dr. Jean-Michel Aubry (Genève) het verband met de aandachtsdeficiëntiestoornis met of zonder hyperactiviteit (Trouble bipolaire et TDA/H). In dit artikel wordt verslag uitgebracht van beide presentaties die deel uitmaakten van de sessie ‘Les doubles peines des troubles bipolaires’ op het congres.

Kanits, F. (Afdeling Humane Voeding en Gezondheid, Wageningen Universiteit, Wageningen, Nederland)
van den Brink, A. C. (Afdeling Humane Voeding en Gezondheid, Wageningen Universiteit, Wageningen, Nederland)
Engelberts, A. C. (Afdeling Kindergeneeskunde, Zuyderland Medisch Centrum, Sittard-Geleen, Nederland)
L’Hoir, M. P. (Afdeling Humane Voeding en Gezondheid, Wageningen Universiteit, Wageningen, Nederland)
Buiten slapen van baby’s: wat is erover bekend?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 3, 61-64)

Het buiten te slapen leggen van baby’s, in speciale buitenbedjes, lijkt in Nederland steeds vaker voor te komen, vooral in de kinderopvang, maar gegevens over de prevalentie zijn er niet. Ook is er nauwelijks onderzoek gedaan naar de effecten van buiten slapen voor de baby. Op basis van een systematisch literatuuronderzoek wordt in dit artikel beschreven wat bekend is over de mogelijke voor- en nadelen van buiten slapen. Uit Fins onderzoek blijkt dat mogelijke voordelen een langere slaapduur en een betere slaapkwaliteit van baby’s zijn. Kinderen slapen buiten het langst als de afkoelsnelheid minimaal is. Mogelijke nadelen hangen samen met extreme buitentemperaturen, niet bij de temperatuur passende kleding en beddengoed, en luchtverontreiniging. Deze factoren kunnen van invloed zijn op de gezondheid van kinderen. Aangezien de slaap- en omgevingsomstandigheden in Finland verschillen van die in Nederland, is generalisatie van de uitkomsten niet echt mogelijk. Nader onderzoek is nodig naar de prevalentie van buiten slapen in Nederland en naar de effecten in Nederlandse omstandigheden. Het is van belang om in alle gevallen de adviezen en richtlijnen van de Landelijke Jeugdgezondheidszorgrichtlijn Preventie wiegendood te volgen en het Modelprotocol Veilig slapen in kinderopvang en bij gastouders van VeiligheidNL aan te vullen met adviezen over buiten slapen.

Visscher, S. J. A. (Huisartsenpraktijk Thang, Ter Aar, Nederland)
van Stel, H. F. (Huisartsenpraktijk Thang, Ter Aar, Nederland)
Staal, I. I. E. (GGD Zeeland, Goes, Nederland)
Praktijkvariatie binnen de JGZ in preventie van kindermishandeling
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 3, 65-73)

Inleiding: In 2019 werd er een Nederlands interviewonderzoek gepubliceerd naar verbeterkansen in de preventie van kindermishandeling door jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen. Het huidige onderzoek had tot doel om de verbeterkansen die daarin waren gevonden te kwantificeren met behulp van een online vragenlijst. Methode: Er werd een online vragenlijst ontwikkeld en uitgezet bij jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen van de Nederlandse jeugdgezondheidszorgorganisaties (JGZ-organisaties). De antwoorden werden per vraag geanalyseerd, en gebundeld in domeinscores (Communicatie, Medisch-inhoudelijk, Samenwerking, Betrokkenheid, Verbetermogelijkheden). Vervolgens werd een multilevel-model ontwikkeld om te onderzoeken in hoeverre de gevonden verschillen tussen professionals waren toe te schrijven aan verschillen tussen organisaties. Resultaten: Er deden 1.104 JGZ-professionals mee (772 jeugdverpleegkundigen, 332 jeugdartsen) van 29 JGZ-organisaties. Op elk van de vijf domeinen werd suboptimale zorg gevonden. Diverse verbeterpunten en aandachtspunten die uit het interviewonderzoek naar voren waren gekomen, werden door een ruime meerderheid van de respondenten bevestigd. Zo gaf 96 % van de respondenten binnen het domein Verbetermogelijkheden een of meer angsten aan, en gaf 92 % aan dat hun aanpak van kindermishandeling zou verbeteren wanneer er extra tijd voor vervolgstappen zou zijn. De variatie tussen professionals was slechts in geringe mate toe te schrijven aan verschillen tussen organisaties. Conclusie: Er zijn concrete verbetermogelijkheden gevonden voor de preventie van kindermishandeling door de JGZ. De resultaten van dit onderzoek vragen om vervolgstappen door de overheden, JGZ-organisaties en professionals zelf.

van Wijk, M. (Isala, Zwolle, Nederland)
Aangeboren en verworven oorschelpafwijkingen; behandelwijzen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 3, 74-75)

Jaargang 52 (2020) 4

Raat, H. (Department of Public Health, Erasmus MC – University Medical Center Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
Voor, tijdens en na de COVID-19-pandemie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 4, 77-77)

Guérin, C. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, België)
Vandebroek, E. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, België)
Roelants, M. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, België)
Van Leeuwen, K. (Onderzoeksgroep Gezins- en Orthopedagogiek, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, België)
Desoete, A. (Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Gent, Gent, België)
Wiersema, R. (Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Gent, Gent, België)
Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, België)
Wijze van conceptie en tijd tot zwangerschap als indicatoren van vruchtbaarheid in een Vlaams geboortecohort
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 4, 78-85)

Inleiding: Naast sociale en economische factoren wordt verminderde vruchtbaarheid genoemd als oorzaak van het dalende geboortecijfer in Vlaanderen. De tijd die nodig is om tot een gewenste, natuurlijke bevruchting te komen, de zogenaamde ‘tijd tot zwangerschap’ (kortweg TTZ), is een maat voor het schatten van de prevalentie van verminderde vruchtbaarheid in een bevolking (TTZ > 12 maanden). Het doel van dit onderzoek is een beschrijving te geven van de wijze van conceptie en tijd tot zwangerschap van kinderen in Vlaanderen, en een analyse van determinanten van TTZ. Methode: In het Vlaamse geboortecohortonderzoek JOnG! (2008–2009) werden ouders van 2106 zuigelingen bevraagd over de wijze van conceptie en de tijd tot de zwangerschap van hun kind. Er werden vier groepen onderscheiden, namelijk vruchtbaarheidsbehandeling (10,2%), niet-geplande natuurlijke zwangerschap (11,9%), geplande spontane zwangerschap met TTZ ≤ 12 m (70,0%) en geplande spontane zwangerschap met TTZ > 12 m (5,6%). Van 2,3% was de TTZ niet bekend. Factoren die een TTZ > 12 m beïnvloeden werden geanalyseerd door middel van logistische regressie. Resultaten: Een laag opleidingsniveau van de ouders (oddsratio (OR) = 2,51; p = 0,008) en leeftijd van moeder en vader > 35 jaar (respectievelijk OR = 4,59 en 3,21; beide p < 0,001) blijken significant samen te hangen met TTZ > 12 m. Voor roken van moeder voor de zwangerschap is dit na correctie voor de andere determinanten niet het geval. De prevalentie van ongeplande zwangerschap ligt in de lijn van die in andere Europese landen, en is sociaaleconomisch bepaald. Conclusie: De impact van persoonlijke en/of omgevingsfactoren op de vruchtbaarheid van koppels in Vlaanderen wordt hiermee bevestigd.

van Dokkum, N. H. (Afdeling Kindergeneeskunde, Onderafdeling Neonatologie, Beatrix Kinderziekenhuis, Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Nederland)
Bos, A. F. (Afdeling Kindergeneeskunde, Onderafdeling Neonatologie, Beatrix Kinderziekenhuis, Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Nederland)
Reijneveld, S. A. (Afdeling Gezondheidswetenschappen, Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Nederland)
de Kroon, M. L. A. (Afdeling Gezondheidswetenschappen, Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Nederland)
Prematuur geboren kinderen en het Van Wiechen-ontwikkelingsonderzoek : Resultaten uit het Pinkeltje-cohort
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 4, 86-93)

Inleiding: Het Van Wiechen-ontwikkelingsonderzoek (VWO) wordt door jeugd- en kinderartsen gebruikt om de ontwikkeling van alle kinderen, ook van prematuren, zorgvuldig te volgen. Voor prematuren is niet bekend hoe hun ontwikkelingstraject verloopt volgens het Van Wiechen-ontwikkelingsonderzoek. Methode: Wij hebben dit onderzocht in het Pinkeltje-cohort, bestaande uit 625 à terme geborenen, 1.079 matig prematuren en 617 vroeg prematuren die zijn geboren in 2002–2003. We hebben de Van Wiechen-gegevens opgedeeld in drie domeinen: ‘sociaal-emotioneel’, ‘fijne motoriek’ en ‘grove motoriek’. Per zwangerschapsduurgroep bepaalden we hoeveel kinderen de ontwikkelingskenmerken op tijd behaalden, wat betreft hun kalenderleeftijd. Resultaten: Matig en vroeg prematuren behaalden ontwikkelingskenmerken gemiddeld minder vaak tijdig dan à terme kinderen: in het sociaal-emotionele domein behaalden 96%, 90% en 79% van respectievelijk de à terme geborenen, de matig en vroeg prematuren de kenmerken tijdig. Voor de grove motoriek waren de percentages respectievelijk 89%, 84% en 70%, en voor de fijne motoriek respectievelijk 89%, 84% en 84%. In alle domeinen bestond aanzienlijke variatie in het behalen van de verschillende kenmerken. Conclusie: Het behalen van ontwikkelingskenmerken in de eerste levensjaren is sterk afhankelijk van de zwangerschapsduur. Nader onderzoek is gewenst naar de aanpassing en toepassing van het Van Wiechen-ontwikkelingsonderzoek voor à termen en prematuren.

Linden, I. (Afdeling Psychiatrie en Neuropsychologie, School for Mental Health and NeuroScience (MHeNS), Maastricht University, Maastricht, Nederland)
van Kesteren, N. M. C. (Expertisegroep Child Health, TNO (Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek), Leiden, Nederland)
de Jong, P. (Jeugdgezondheidszorg, GGD Hollands Midden, AZC Katwijk/Rijswijk, Nederland)
Pannebakker, F. (Expertisegroep Child Health, TNO (Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek), Leiden, Nederland)
Centering Parenting: procesevaluatie van een cultuursensitieve variant voor moeders en kinderen tussen 0 en 4 jaar oud in een asielzoekerscentrum
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 4, 94-99)

Inleiding: Ouders in asielzoekerscentra (azc) voelen zich vaak onvoldoende ondersteund in hun opvoedtaak en het huidige ondersteuningsaanbod van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) sluit onvoldoende aan bij hun belevingswereld en behoeften. Centering Parenting (CPa) is een groepsaanpak van de JGZ die veel ruimte biedt voor preventie en sociale steun tracht te bevorderen. In een pilotonderzoek in een azc in Katwijk is nagegaan of uitvoering van een cultuursensitieve variant van CPa bij moeders van baby’s en peuters haalbaar is. Methode: Er werd een procesevaluatie uitgevoerd, met als doel de compleetheid, programma-integriteit en waardering onder deelnemende moeders en JGZ-professionals te onderzoeken. Dit gebeurde aan de hand van logboeken, observaties en semigestructureerde interviews met moeders en JGZ-professionals. Resultaten: De resultaten betreffende de programma-integriteit waren positief. Zo bleek het mogelijk om de principes en strategieën van CPa grotendeels intact te houden. De deelnemende moeders en de JGZ-professionals ervaarden de CPa-sessies eveneens als positief. De compleetheid van de uitvoering van de cultuursensitieve CPa viel echter tegen. Van de acht sessies werden er zeven uitgevoerd. Van de componenten en thema’s werden er in de babygroep respectievelijk 80 % en 45 % behandeld en in de peutergroep 50 % en 28 %. Conclusie: Het invoeren van de cultuursensitieve variant van CPa gaat gepaard met de nodige uitdagingen, maar lijkt haalbaar en vormt een goede aanvulling op de huidige werkwijze. Aanbevolen wordt om bij de groepssamenstelling rekening te houden met de culturele achtergrond van de moeders om groepsinteractie te bevorderen. Tevens is het van belang om realistische verwachtingen te hebben van het aantal thema’s dat per sessie behandeld kan worden.

Lammers, J. (Trimbos-instituut, Utrecht, Nederland)
Het verminderen van alcoholmisbruik bij jonge adolescenten: tijd om de preventieparadox te heroverwegen?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 4, 100-101)

Jaargang 52 (2020) 5-6

Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Het geluk komt in de slaap
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 5-6, 103-103)

Verhulst, Stijn (Kindergeneeskunde, Universitair Ziekenhuis Antwerpen, Antwerpen, België)
Slaapstoornissen bij kinderen en jongeren: een praktisch overzicht
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 5-6, 104-110)

Slaapstoornissen komen geregeld voor bij kinderen en jongeren. De gevolgen zijn wisselend en ze kunnen invloed hebben op medische, psychische en ontwikkelingsaspecten van het opgroeiende kind. Het is belangrijk om slaapstoornissen te herkennen en correct te behandelen. We bespreken verscheidene slaapstoornissen met behulp van de derde editie van de International Classification of Sleep Disorders. We analyseren de verschillende slaapstoornissen vanuit een klinisch oogpunt en geven een overzicht van de behandelingsopties.

De Ronne, N. (, Gentbrugge, België)
Deschoemaeker, M. (Agentschap Opgroeien, Brussel, België)
Vaak voorkomende slaapproblemen bij jonge kinderen : Achtergrondinformatie voor preventieve kindzorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 5-6, 111-115)

Goed en voldoende slapen is belangrijk om normaal te kunnen functioneren tijdens de wakkere fasen. Ouders melden tijdens de raadpleging op het consultatiebureau vaak dat hun jonge kinderen problemen met slapen hebben. Slaapproblemen kunnen een nadelige invloed hebben op de ontwikkeling, het gedrag en de groei van het kind, en op het algemeen welbevinden van het gezin. Om de betekenis hiervan te begrijpen is enige kennis van de fysiologie, slaapregulatie en ontwikkeling van het slaapgebeuren vereist. Bij het adviseren en helpen van ouders moet voldoende aandacht besteed worden aan het soort slaapproblemen, steeds rekening houdend met ouder- en kindfactoren, zoals temperament van het kind en de interactie tussen ouder en kind, en omgevingsfactoren, bijvoorbeeld slaapcultuur, slaapomgeving en schermgebruik. In dit artikel wordt aan de hand van een narratieve review een overzicht gegeven van de normale ontwikkeling van de slaapduur en -structuur op jonge leeftijd en van de meest voorkomende slaapproblemen. Daarnaast worden er voorstellen voor een aanpak daarvan geformuleerd. Dit overzicht zal gebruikt worden als achtergrondinformatie bij de opleiding van medewerkers van consultatiebureaus van Kind en Gezin.

Jansen, W. (cluster Maatschappelijke Ontwikkeling, Gemeente Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
Wang, L. (afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam, Nederland)
Boere-Boonekamp, M. M. (Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Vlasblom, E. (afdeling Child Health, TNO, Leiden, Nederland)
L’Hoir, M. P. (GGD Noord- en Oost-Gelderland, Wageningen Universiteit, Wageningen, Nederland)
Beltman, M. (afdeling Child Health, TNO, Leiden, Nederland)
van Grieken, A. (afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam, Nederland)
Raat, H. (afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam, Nederland)
Verband tussen slaap en BMI : Een longitudinaal onderzoek bij kinderen van 6–36 maanden
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 5-6, 116-122)

Inleiding: Er zijn relatief weinig longitudinale onderzoeken gedaan naar de relatie tussen slaap en body mass index (BMI) bij jonge kinderen. We hebben bij kinderen (6–36 maanden) onderzocht wat de verbanden zijn tussen slaapduur en slaapproblemen enerzijds, en BMI z‑scores anderzijds. Methode: Er is gebruikgemaakt van data van het BeeBOFT-onderzoek (n = 2.308). Slaapduur en slaapproblemen zijn door ouders gerapporteerd. BMI is gemeten volgens het standaard meetprotocol door een jeugdgezondheidszorgmedewerker bij de contactmomenten van 6, 14 en 36 maanden. Lineaire mixed-modellen en lineaire regressiemodellen werden gebruikt voor de analyse van de cross-sectionele en longitudinale verbanden. Resultaten: De cross-sectionele analyses lieten zien dat een kortere slaapduur samenhing met een hogere BMI z‑score op de leeftijd van 14 maanden (β = −0,034; p < 0,05) en 36 maanden (β = −0,045; p < 0,05). Uit de longitudinale analyses bleek dat slaapduur op 6 of 14 maanden niet samenhing met de BMI z‑score op 36 maanden. Andersom was er wel een samenhang tussen een hogere BMI z‑score op 6 maanden en een kortere slaapduur op 14 maanden (β = −0,129; p < 0,001). Conclusie: Dit onderzoek laat cross-sectionele verbanden zien tussen een kortere slaapduur en een hogere BMI z‑score op 14 en 36 maanden. Uit longitudinale analyses blijkt dat een hogere BMI z‑score voorafgaat aan een kortere slaapduur en niet andersom.

Bally, E. L. S. (afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam, Nederland)
van Grieken, A. (afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam, Nederland)
Routines binnen het gezin en slaapproblemen op 3-, 6- en 10-jarige leeftijd
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 5-6, 123-124)

Vandendriessche, A. (Vakgroep Volksgezondheid en Eerstelijnszorg, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Gent, Gent, België)
Verloigne, M. (Vakgroep Volksgezondheid en Eerstelijnszorg, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Gent, Gent, België)
Boets, L. (Vakgroep Volksgezondheid en Eerstelijnszorg, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Gent, Gent, België)
Joriskes, J. (Vakgroep Volksgezondheid en Eerstelijnszorg, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Gent, Gent, België)
DeSmet, A. (Clinical and Health Psychology; Faculty of Psychology and Educational Sciences, Université Libre de Bruxelles, Brussel, België)
Dhondt, K. (Department of Psychiatry: Pediatric Sleep Center, Universitair Ziekenhuis Gent, Gent, België)
Deforche, B. (Vakgroep Volksgezondheid en Eerstelijnszorg, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Gent, Gent, België)
Factoren die samenhangen met slaapgedrag bij adolescenten : Een focusgroeponderzoek in Vlaanderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 5-6, 125-131)

Achtergrond. Omdat het slaapgedrag van adolescenten in de afgelopen decennia verslechterd is en dit samenhangt met negatieve gezondheidsgevolgen, zijn interventies nodig. Voor de ontwikkeling daarvan is kennis nodig over de belangrijkste factoren die het slaapgedrag beïnvloeden. Het doel van dit kwalitatieve onderzoek was de determinanten van slaapgedrag bij Vlaamse adolescenten te onderzoeken. Methode. Er werden negen focusgroepgesprekken met telkens acht adolescenten georganiseerd (63,9 % meisjes, 14,8 ± 1,0 jaar) met behulp van een gestandaardiseerde vragenroute. Op de transcripties van de focusgroepgesprekken werd een thematische inhoudsanalyse uitgevoerd met Nvivo 11. Resultaten. Adolescenten hadden voldoende kennis van de kortetermijngevolgen van slaaptekort, maar beperkte kennis van slaaprichtlijnen, slaaphygiëne en de langetermijngevolgen van slaaptekort. De attitude ten opzichte van gedragingen, zoals schermtijd, was positiever dan de attitude ten opzichte van slaap. Hobby’s, smartphones, televisie, schoolwerk, vroege schoolstarttijd en piekeren werden vermeld als barrières voor gezonde slaap. Adolescenten vertoonden een lage eigen-effectiviteit om hun slaapgedrag te veranderen en ervaarden een negatieve sociale norm ten opzichte van slaap bij leeftijdgenoten. Hoewel sommige adolescenten aangaven dat ouderlijke regels een positieve invloed hadden op hun slaapgedrag, gaven anderen aan dat deze juist frustraties opwekten. Conclusie. Toekomstige interventies ter bevordering van gezonde slaap bij adolescenten zouden kunnen focussen op het verhogen van kennis over slaaphygiëne en de langetermijngevolgen van slaaptekort, het verbeteren van de attitude ten opzichte van op tijd gaan slapen, de eigen-effectiviteit om het slaapgedrag aan te pakken, het creëren van een positieve sociale norm rond slaap en het wegwerken van barrières, zoals piekeren.

Koopman-Verhoeff, M. E. (Kinder en Jeugd Psychiatrie/Psychologie, Erasmus MC Universitair Medisch Centrum – Sophia Kinderziekenhuis, Rotterdam, Nederland)
van den Dries, M. A. (Kinder en Jeugd Psychiatrie/Psychologie, Erasmus MC Universitair Medisch Centrum – Sophia Kinderziekenhuis, Rotterdam, Nederland)
van Seters, J. J. (Kinder en Jeugd Psychiatrie/Psychologie, Erasmus MC Universitair Medisch Centrum – Sophia Kinderziekenhuis, Rotterdam, Nederland)
Luijk, M. P. C. M. (Kinder en Jeugd Psychiatrie/Psychologie, Erasmus MC Universitair Medisch Centrum – Sophia Kinderziekenhuis, Rotterdam, Nederland)
Tiemeier, H. (Kinder en Jeugd Psychiatrie/Psychologie, Erasmus MC Universitair Medisch Centrum – Sophia Kinderziekenhuis, Rotterdam, Nederland)
Luik, A. I. (Kinder en Jeugd Psychiatrie/Psychologie, Erasmus MC Universitair Medisch Centrum – Sophia Kinderziekenhuis, Rotterdam, Nederland)
Melatoninegebruik en slaapproblemen bij schoolgaande Nederlandse kinderen : Resultaten van het Generation R-onderzoek
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 5-6, 132-136)

Inleiding: Slaapproblemen komen vaak voor bij kinderen. Melatonine, zonder recept verkrijgbaar in Nederland, lijkt geregeld ingezet te worden om deze slaapproblemen te behandelen. Desondanks zijn er geen richtlijnen voor het gebruik van melatonine door gezonde kinderen en is er weinig kennis beschikbaar met betrekking tot neven- en langetermijneffecten. In dit onderzoek worden de verbanden tussen melatoninegebruik en slaapproblemen bij schoolgaande Nederlandse kinderen gepresenteerd. Methoden: Voor dit cross-sectionele onderzoek hebben moeder en kind voor 871 kinderen van het Generation R‑onderzoek (gemiddelde leeftijd 11,7 ± 0,2 jaar, 52,2% meisjes) slaapproblemen op 10-jarige leeftijd gerapporteerd. Op 11-jarige leeftijd is bij deze kinderen gedurende negen dagen de slaap gemeten met actigrafie. Actigrafie schat de slaap in door het meten van beweging. Melatoninegebruik werd uitgevraagd tijdens een interview met de ouder ten tijde van de actigrafie. Resultaten: In ons onderzoek gebruikte 6,1% van de kinderen in de voorgaande 6 maanden minimaal één keer per week melatonine. Melatoninegebruik hing samen met slaapproblemen gerapporteerd door moeder en kind, maar niet met slaapproblemen gemeten met actigrafie. Conclusie: Melatonine wordt veel gebruikt door schoolgaande kinderen en het gebruik hangt vooral samen met subjectief gerapporteerde slaapproblemen. Meer onderzoek is nodig om evidence-based richtlijnen voor veilig gebruik van melatonine door kinderen te ontwikkelen.

Vlasblom, E. (afdeling Child Health, TNO, Leiden, Nederland)
L’Hoir, M. P. (Wageningen Universiteit, Wageningen, Nederland)
JGZ-richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen : Is het tijd voor een update?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2020 (52) 5-6, 137-139)

Sinds 2017 maakt de jeugdgezondheidszorg (JGZ) voor de preventie en aanpak van slaapproblemen gebruik van de JGZ-richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen. Onlangs verscheen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde naar aanleiding van de JGZ-richtlijn een discussiestuk over de beschreven interventies in de richtlijn. In dit artikel gaan wij in op het richtlijnontwikkelproces en de punten uit het discussiestuk. Bij een herziening van de richtlijn zal eventuele nieuwe evidentie over interventies worden beoordeeld en bij positieve beoordeling in de richtlijn worden opgenomen.

Jaargang 53 (2021) 1

Bannink, R. (Afdeling Beleid & Onderzoek, Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
De JGZ op een hoger plan brengen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 1, 1-1)

Schellekens, M. H. F. T. (afdeling Epidemiologie, Gezondheidsbevordering en Zorginnovatie (EGZ), GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Stegeman, H. (afdeling Epidemiologie, Gezondheidsbevordering en Zorginnovatie (EGZ), GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
van der Wal, M. F. (afdeling Epidemiologie, Gezondheidsbevordering en Zorginnovatie (EGZ), GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
van Rijn, R. C. (afdeling Jeugdgezondheidszorg (JGZ), GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Nielen, A. M. A. (afdeling Jeugdgezondheidszorg (JGZ), GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Schim van der Loeff, M. F. (afdeling Infectieziekten (IZ), GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Redenen om niet te vaccineren in Amsterdam en Amstelland
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 1, 2-7)

Inleiding: In Amsterdam is de vaccinatiegraad voor alle vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) lager dan in Nederland als geheel. Doel van dit onderzoek was inzicht te krijgen in de beweegredenen van ouders om hun kind, en van jongeren om zichzelf niet te laten vaccineren. Methode: De onderzoeksdoelgroep bestond uit ouders die hun 9‑jarige kind in 2019 niet lieten vaccineren tegen bof, mazelen en rodehond (BMR-2) en jongeren die zichzelf niet lieten vaccineren tegen het humaan papillomavirus (HPV) in 2019 en meningokokken (MenACWY) in 2018 of 2019. Zij zijn door de GGD per post benaderd. Via een papieren vragenlijst werd gevraagd naar de redenen waarom ze hun kind of zichzelf niet hebben laten vaccineren. Bij MenACWY was ook een digitale vragenlijst beschikbaar voor jongeren die 16 jaar of ouder waren. Ook is gevraagd naar suggesties voor de GGD om de deelname aan vaccinaties te verhogen. Resultaten: Bij BMR‑2 zijn 419 vragenlijsten (19%) retour gekomen, bij HPV 217 (11%) en bij MenACWY 1.645 (15%). Bij alle drie de vaccinaties werden ‘Ik kon niet op de prikdag’ en ‘Ik ben vergeten te gaan’ vaak genoemd als reden waarom de vaccinatie niet werd gehaald. Bij HPV noemden meisjes daarnaast vaak de reden ‘Ik heb onvoldoende informatie over de HPV-prik’ en ook algemene redenen die te maken hebben met onvoldoende kennis over de werking en het belang van de HPV-vaccinatie. Suggesties voor de GGD waren meer voorlichting en het makkelijker maken om de vaccinatie te halen. Specifiek werden scholen genoemd als locatie voor voorlichting en vaccineren. Conclusie: De resultaten uit het onderzoek worden ook in de literatuur als kansrijk gezien voor het verhogen van de vaccinatiegraad. Het verdient dan ook aanbeveling om hiermee verder te gaan. Daarnaast dienen de bevindingen van dit onderzoek als input voor kwalitatief vervolgonderzoek.

Bonnemaijer-Kerckhoffs, D. J. A. (Jeugdgezondheidszorg, GGD Limburg Noord, Roermond, Nederland)
Wins, S. I. (Child Health, Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), Leiden, Nederland)
van Dommelen, P. (Child Health, Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), Leiden, Nederland)
Verkerk, P. H. (Child Health, Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), Leiden, Nederland)
In hoeverre dragen de alarmsignalen uit de Jeugdgezondheidszorg-richtlijn Autismespectrumstoornissen bij aan de vroegsignalering van deze kinderen?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 1, 8-13)

Inleiding: In de Jeugdgezondheidszorg (JGZ)-richtlijn Autismespectrumstoornissen (ASS) zijn op basis van expert-opinion zeven ontwikkelingskenmerken uit het Van Wiechen-onderzoek aangeduid als alarmsignalen voor ASS. Dit onderzoek had als doel de criteriumvaliditeit van deze kenmerken vast te stellen. Methode: In de periode 2009–2013 werden de zeven alarmsignalen verzameld uit de dossiers van de JGZ bij 197 kinderen met ASS (cases) en bij 197 controles, waarbij gematcht werd op geslacht. We gingen na wat de sensitiviteit, specificiteit en diagnostische oddsratio (DOR) van deze alarmsignalen zijn. De gegevensverzameling vond plaats voor de aanpassing van de JGZ-richtlijn in 2015 en daarom kon alleen de criteriumvaliditeit van de oorspronkelijke formulering van de alarmsignalen worden nagegaan. Resultaten: Uitgaande van alle kinderen was de DOR niet statistisch significant bij drie van de zeven alarmsignalen. Dit betekent dat we van drie alarmsignalen niet konden aantonen dat ze in staat zijn een onderscheid te maken tussen cases en controles. Bij zes alarmsignalen was de specificiteit 96–100% en de sensitiviteit 0–27%. Bij één alarmsignaal was de sensitiviteit 42% en de specificiteit 85%. Conclusie: Uitgaande van de oorspronkelijke formulering van de kenmerken zijn de alarmsignalen niet geschikt voor het opsporen van voldoende kinderen met ASS. Vervolgonderzoek is nodig om de nieuwe formulering van de alarmsignalen te valideren en na te gaan of andere (combinaties van) kenmerken uit het Van Wiechen-onderzoek wel kunnen bijdragen aan de vroegsignalering van ASS.

Haagmans, M. L. M. (GGD Gelderland-Midden, Arnhem, Nederland)
van Gent, C. (GGD Gelderland-Midden, Arnhem, Nederland)
de Jong-Mares, N. E. H. M. (GGD Gelderland-Midden, Arnhem, Nederland)
de Wolff, M. H. (Stichting Vérian, Apeldoorn, Nederland)
Medisch handelen bij chronisch zieke kinderen in het (speciaal) basisonderwijs in regio Gelderland-Midden
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 1, 14-20)

Inleiding: Sinds de invoering van de Wet passend onderwijs kunnen scholen vaker te maken krijgen met de vraag medische handelingen te verrichten bij chronisch zieke leerlingen. Wij onderzochten hoe vaak en welke medische handelingen vereist zijn bij kinderen op (speciale) basisscholen in de regio Gelderland-Midden en welke knelpunten schoolpersoneel bij de uitvoering tegenkomt. Methode: Kwantitatieve informatie, verzameld met een digitale vragenlijst gericht aan schooldirecties van scholen voor (speciaal) basisonderwijs, is gecombineerd met kwalitatieve informatie uit semigestructureerde interviews met intern begeleiders of directeuren. Knelpunten die in de interviews werden uitgediept, zijn gecodeerd volgens de categorieën van het MeetInstrument Determinanten van Innovaties (MIDI). Resultaten: De vragenlijst is ingevuld door 97 van 280 (35%) scholen voor (speciaal) basisonderwijs in het werkgebied van GGD Gelderland-Midden, en er werden negen interviews gehouden. Voor gemiddeld 1,7 leerlingen per school waren in de voorbije zes maanden medische handelingen nodig, vooral bij leerlingen met diabetes mellitus, allergie en neurologische ziektebeelden. Het betreft vooral het geven van een noodinjectie, het bepalen van glucose, het geven van noodmedicatie en het toedienen van insuline (via een insulinepomp). Meestal voert schoolpersoneel de handelingen uit, en geven ouders instructie. Bij 19% van de leerlingen beschreef de school enkele knelpunten, in elk van de vier MIDI-categorieën. Beschouwing: Bij medisch handelen is er bij scholen de behoefte om aansprakelijkheid, scholing, een medisch onderlegde tussenpersoon voor overleg, voldoende tijd en personeel goed te regelen. De jeugdarts kan als medisch geschoolde tussenpersoon fungeren, en kan scholing regelen of verzorgen. De beschikbaarheid van een extra persoon op school die medische handelingen uitvoert, moet verder verkend worden. Het bestaande modelprotocol wordt momenteel aangepast.

Dekkers, T. J. (afdeling Ontwikkelingspsychologie, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Waarom adolescenten met ADHD risico’s nemen: biologische, cognitieve en sociale mechanismen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 1, 21-22)

Jaargang 53 (2021) 2-3

Vanneste, Y. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, Nederland)
Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Boere-Boonekamp, M. (Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Gemiste lessen, gemiste kansen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 23-23)

Keppens, G. (Fonds Wetenschappelijk Onderzoek, Brussel, België)
Spruyt, B. (Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel, Brussel, België)
Ongeoorloofd afwezig zijn in Vlaanderen : Een actuele beschrijving op basis van registratiegegevens
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 24-29)

Een kritische randvoorwaarde voor een succesvol aanklampend beleid inzake (ongeoorloofd) schoolverzuim is het beschikken over accurate registratiedata. De afgelopen jaren werd in Vlaanderen, in het bijzonder door de implementatie van het informaticasysteem DISCIMUS, grote vooruitgang geboekt in het registreren van afwezigheid. Via DISCIMUS registreren scholen elke halve dag afwezigheid. Daardoor is het mogelijk (ongeoorloofde) afwezigheid in Vlaanderen te beschrijven op een niveau en met een graad van detail die niet eerder bereikt werd. Het is daarbij belangrijk om naast de ontwikkeling van de technische infrastructuur te monitoren wat de kenmerken en eigenschappen van de aldus verzamelde data precies zijn. In dit artikel dragen we bij aan deze doelstelling door een actuele beschrijving te geven van registratiegegevens over (ongeoorloofde) afwezigheid in Vlaanderen. De volgende vragen worden beantwoord: 1) wat is de verspreiding van ongeoorloofde afwezigheid? 2) Wat is de relatie tussen ongeoorloofde en geoorloofde afwezigheid? (3) Wat is de relatie tussen ongeoorloofde afwezigheid en de onderwijsuitkomst?

Roseval-Splinter, J. E. (JGZ Almere, Almere, Nederland)
Girwar, S. M. (Afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde (PHEG), LUMC – Campus Den Haag, Den Haag, Nederland)
van Dijken, K. S. (GGD Flevoland, Lelystad, Nederland)
Sadrzadeh, S. (NSPOH (Netherlands School of Public & Occupational Health), Utrecht, Nederland)
Ruland, E. (NSPOH (Netherlands School of Public & Occupational Health), Utrecht, Nederland)
Tijd voor een nieuwe meldingsnorm : Zorgwekkend gemiste onderwijstijd in het primair onderwijs in Almere
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 30-36)

Inleiding: Schoolverzuim is een gezondheidsvraagstuk omdat het negatieve effecten heeft op onder meer de gezondheid en het welbevinden van jongeren. Leerplicht en recht op onderwijs moeten dit tegengaan. Desondanks wordt schoolverzuim niet goed zichtbaar gemaakt. Onderzocht is 1) hoeveel gemiste onderwijstijd wordt gesignaleerd in het basisonderwijs van de Nederlandse gemeente Almere, 2) hoe deze zich verhoudt tot de huidige norm voor het melden van regelmatig (on)geoorloofd gemiste onderwijstijd, en 3) of een focus op bezorgdheid van leerkrachten over het verzuim en de situatie van de leerling voor een betere signalering van zorgwekkend gemiste onderwijstijd zorgt. Bovendien is onderzocht 4) welke factoren gerelateerd zijn aan de verschillende typen verzuim. Methode: Bij dit beschrijvend onderzoek waren schooldirecteuren, intern begeleiders en leerkrachten van twintig (speciaal)basisonderwijsscholen betrokken. Via vragenlijsten is informatie verkregen over kenmerken van de school, de groep en verzuimleerlingen die op de onderzoeksdag (deels) onderwijstijd misten. De informatie over de leerlingen betrof informatie over één willekeurige schooldag, waarop de vragenlijst werd ingevuld. Resultaten: De 179 verzuimleerlingen (7,6% van 2.364) hadden 500 gemiste lesuren op de onderzoeksdag: 31,2% was ongeoorloofd verzuim, 54,5% was geoorloofd verzuim en 14,3% was overig verzuim. Bij 22,9% bleek de leerkracht bezorgd over het verzuim en over de verzuimleerling (zorgwekkend gemiste onderwijstijd). Het lerarentekort en verzuimbeleid hingen samen met het verzuimtype. Conclusie: Gemiste onderwijstijd is meer dan schoolverzuim. Verder onderzoek naar een meldingsnorm met meer aandacht voor bezorgdheid is nodig. De ingrepen die het grootste effect kunnen ressorteren zijn het terugdringen van het lerarentekort en het verbeteren van het verzuimbeleid, waardoor ouders, de jeugdgezondheidzorg en leerplicht er gemakkelijker bij kunnen worden betrokken.

de Wit, T. N. (GGD Groningen, Groningen, Nederland)
Wolff, D. (GGD Groningen, Groningen, Nederland)
van den Boogaard, J. (GGD Groningen, Groningen, Nederland)
Reijneveld, S. A. (afdeling Sociale Geneeskunde, UMCG, Groningen, Nederland)
COVID-19-gerelateerd schoolverzuim op de basisschool : Afwegingen van ouders en de rol van de jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 37-41)

Inleiding: Na de heropening van de scholen per 11 mei 2020 bleef 3–5 % van alle leerlingen thuis vanwege COVID-19. Vraagstelling van dit onderzoek was wat de afwegingen zijn van ouders om hun kind thuis te houden, en welke rol de jeugdgezondheidszorg (JGZ) hierbij speelt. Methode: Kwalitatief onderzoek bestaande uit semigestructureerde interviews met vijf schoolmedewerkers (van drie reguliere basisscholen en twee speciaal (basis)onderwijsscholen) en ouders van vier gezinnen die hun kind(eren) thuis hebben gehouden, in Groningen. De interviews zijn thematisch geanalyseerd. Resultaten: De gepercipieerde risico’s voor de gezondheid van een van de gezinsleden was de meest voorkomende reden om een kind niet naar school te laten gaan. Andere redenen waren zorgen over de gezondheid van het kind zelf en een algemene angst voor het virus, zonder dat er gezinsleden waren die binnen de risicogroepen vielen. De JGZ is nauwelijks bij de afweging van ouders betrokken geweest. Conclusie: Dit onderzoek naar COVID-19-gerelateerd schoolverzuim op basisscholen laat zien dat ouders angstig zijn vanwege de gezondheidsrisico’s voor hun gezin, ook in een regio met een lage besmettingsgraad, zoals Groningen in de eerste COVID-19-golf. De rol die de JGZ voor scholen en ouders kan spelen was in deze fase van de epidemie onvoldoende bij hen bekend.

Donders-Verhagen, A. (GGD Hart voor Brabant, ’s-Hertogenbosch, Nederland)
de Boer, E. (GGD Hart voor Brabant, ’s-Hertogenbosch, Nederland)
Vanneste, Y. T. M. (NCJ, Utrecht, Nederland)
Middelbare scholieren met verhoogd ziekteverzuim en depressieve klachten op het spreekuur bij de jeugdarts
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 42-46)

Inleiding: Geïndiceerde preventie bij leerlingen met depressieve klachten kan depressie en suïcidaliteit voorkomen. Onderzocht werd hoe vaak depressieve klachten voorkomen bij jongeren met verhoogd ziekteverzuim op het voorgezet onderwijs en of er een verband is met leeftijd, sekse of onderwijsniveau. De resultaten werden vergeleken met een normpopulatie van Nederlandse jongeren van dezelfde leeftijd. Methode: Beschrijvend onderzoek onder jongeren in de regio GGD Hart voor Brabant die in de periode van 1 april 2019 tot 1 april 2020 een eerste ziekteverzuimgesprek bij de jeugdarts hadden. Depressieve klachten werden gemeten met de CDI‑2 (Children’s Depression Inventory, versie 2). Resultaten: In de onderzoekspopulatie (n = 186) werd bij 33,9% van de leerlingen een verhoogde score op de CDI‑2 gevonden (jongens 17,1%; meisjes 44,0%). Er was een significante samenhang tussen CDI-2-score en leeftijd: hoe hoger de leeftijd van jongens en meisjes, des te vaker een verhoogde CDI-2-score. Bij meisjes gold ook hoe hoger het onderwijsniveau, des te vaker een verhoogde score op de CDI‑2. Meisjes (13 tot 16 jaar) hadden significant vaker een verhoogde CDI-2-score dan meisjes uit de normpopulatie (40,7% versus 20,0%). Bij jongens van 13 tot 16 jaar werd geen significant verschil gevonden ten opzichte van de normpopulatie (15,3% versus 10,0%). Conclusie: Jongeren met een verhoogd ziekteverzuim hebben meer dan gemiddeld depressieve klachten. Het is aan te bevelen om op het ziekteverzuimspreekuur de CDI‑2 laagdrempelig in te zetten. Hierdoor kan betere vroegsignalering plaatsvinden, wat de ontwikkeling van een depressie en suïcidaliteit mogelijk kan voorkomen.

Peters, I. J. M. L. (GGD regio Utrecht, Zeist, Nederland)
Is er een relatie tussen SDQ-scores in groep 7 en ziekteverzuim op het voortgezet onderwijs?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 47-51)

Inleiding: Ziekteverzuim is de meest voorkomende vorm van schoolverzuim in het voortgezet onderwijs (vo). Bij ziekteverzuim spelen naast gezondheidsklachten vaak ook psychosociale problemen of psychiatrische ziekten een rol. In dit onderzoek gaan we na of er een relatie is tussen scores op de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) in groep 7 en ziekteverzuim in het vo. Methode: Dossieronderzoek bij 356 leerlingen met en 356 leerlingen zonder veelvuldig ziekteverzuim op het vo in het schooljaar 2015–2016. Resultaten: De SDQ-totaalscore en de impactscore verschillen niet significant, maar wel de subschaal emotionele problemen (oddsratio 2,21; 95%-betrouwbaarheidsinterval 1,36–3,58; en adjusted oddsratio 1,92; 95%-betrouwbaarheidsinterval 1,07–3,43). Leerlingen met een verhoogde score op de subschaal emotionele problemen die leven in een eenoudergezin met een zieke moeder hebben een zeer hoge kans om later ziekteverzuim te ontwikkelen, maar het komt niet vaak voor. Conclusie: Er is een relatie tussen een verhoogde score op de subschaal emotionele problemen van de SDQ in groep 7 en ziekteverzuim in het vo. Voor deze leerlingen kan mogelijk een interventie ontwikkeld worden.

Gubbels, J. (Programmagroep Forensische Orthopedagogiek, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
van der Put, C. E. (Programmagroep Forensische Orthopedagogiek, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Assink, M. (Programmagroep Forensische Orthopedagogiek, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
De belangrijkste risicofactoren voor spijbelen en schooluitval : Resultaten van een meta-analyse
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 52-56)

Het verkrijgen van inzicht in risicofactoren voor zowel spijbelen als schooluitval is essentieel voor de preventie en vermindering van schoolverzuim. Dit onderzoek geeft een overzicht van de belangrijkste risicofactoren voor spijbelen en schooluitval aan de hand van een omvattende meta-analyse. Een uitgebreid literatuuronderzoek in wetenschappelijke databases leverde 75 bruikbare onderzoeken op, waaruit 1.416 potentiële risicofactoren werden gehaald. Factoren die min of meer gelijk van aard zijn, werden voor spijbelen in 44 en voor schooluitval in 42 wederzijds uitsluitende categorieën van risicofactoren geclassificeerd. Vervolgens werd een reeks drie-level-meta-analyses uitgevoerd om voor elk van deze categorieën een schatting te maken van een gemiddeld effect. Er was een significant effect voor 29 risicofactoren voor spijbelen, variërend van r = 0,099 tot r = 0,509, en voor 23 risicofactoren voor schooluitval, variërend van r = 0,062 tot r = 0,348. Veel verschillende kind-, gezins-, school- en peerfactoren hangen positief samen met spijbelen en schooluitval, en kunnen als risicofactoren aangemerkt worden. De resultaten van dit onderzoek zijn belangrijk voor het succesvol terugdringen en voorkomen van schoolverzuim. Implicaties voor zowel risico- en behoeftetaxatie, als interventiestrategieën om (herhaling van) schoolverzuim te voorkomen worden besproken.

Neyts, S. (afdeling Secundair Onderwijs en Leerlingenbegeleiding, Departement Onderwijs en Vorming van de Vlaamse Overheid, Brussel, België)
Ongewettigd schoolverzuim in Vlaanderen : Regelgevend kader en aanpak
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 57-62)

Vlaanderen kende de laatste jaren een toename in het aantal problematisch afwezige leerlingen. Dat zijn leerlingen die dertig of meer halve dagen ongewettigd afwezig zijn van school. Omdat afwezigheid en de onderliggende oorzaken ervan een grote impact kunnen hebben op de ontwikkeling en schoolse vordering van leerlingen zet de Vlaamse Overheid in op het voorkomen van ongewettigd schoolverzuim. In dit artikel beschrijven wij het regelgevend kader en de aanpak.

van Sleeuwen, W. W. M. (Nederlands Jeugdinstituut, Utrecht, Nederland)
Schoolverzuim verminderen en tegengaan : Een theoretische onderbouwing
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 63-67)

Een goede schoolloopbaan is essentieel voor een gezonde ontwikkeling en een goed toekomstperspectief. Het is daarom belangrijk schoolverzuim zo veel mogelijk te voorkomen en tegen te gaan. Dit vraagt een aanpak die gericht is op het bevorderen van de aanwezigheid op school van alle leerlingen én op het doelgericht inzetten van interventies bij beginnende en ernstige problematiek. Door van de school een aantrekkelijke plek te maken, waar jeugdigen zich gezien, gestimuleerd en veilig voelen, is de kans groter dat jeugdigen blijven komen. Schoolverzuim zelf kent weerbarstige problematiek en vraagt maatwerk van verschillende professionals, bijvoorbeeld vanuit de jeugdgezondheidszorg. De reden waarom jeugdigen verzuimen is een belangrijke indicator voor de aanpak van het verzuim. Een jeugdige die bang is in grote groepen heeft bijvoorbeeld andere ondersteuning nodig dan een jeugdige die problemen thuis ervaart. Dit artikel ontrafelt op basis van wetenschappelijke literatuur het begrip ‘schoolverzuim’, zoomt in op risicofactoren en geeft handvatten voor een effectieve aanpak.

Keppens, Gil (Fonds Wetenschappelijk Onderzoek, Brussel, België)
Spruyt, Bram (Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel, Brussel, België)
Het belang van schoolbinding : Effecten van interventies ten aanzien van ongeoorloofd schoolverzuim onderzocht
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 68-72)

Het Vlaamse onderwijsbeleid investeerde de laatste jaren sterk in maatregelen gericht op het bestrijden van ongeoorloofde afwezigheid (het zonder geldige reden verzuimen van lestijd of onderwijsactiviteiten). Dat gebeurt tegen een achtergrond waarbij ondanks alle genomen maatregelen het aantal geregistreerde ongeoorloofde gevallen van afwezigheid jaar na jaar hoog blijft of zelfs toeneemt. De vraag dringt zich dan ook op langs welke weg het Vlaams beleid rond (ongeoorloofd) schoolverzuim zich verder kan optimaliseren. In deze bijdrage trachten we vat te krijgen op die problematiek door ongeoorloofd schoolverzuim te interpreteren vanuit het schoolbindingsperspectief. We steunen daarbij op de resultaten van een literatuuronderzoek dat de effecten van interventies ten aanzien van ongeoorloofd schoolverzuim in 33 wetenschappelijke publicaties onderzocht. Deze data werden aangevuld met een enquête onder experts.

Schmits, R. J. H. (GGD regio Utrecht, Utrecht, Nederland)
Vanneste, Y. T. M. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, Nederland)
de Rijk, A. (afdeling Sociale Geneeskunde, Maastricht University, Maastricht, Nederland)
Ziekteverzuim en ziekteverzuimbegeleiding volgens M@ZL : Een kwalitatief onderzoek naar ervaringen van middelbare scholieren
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 73-79)

Inleiding: Ziekteverzuim in het voortgezet onderwijs heeft negatieve gevolgen voor de gezondheid en ontwikkeling van jongeren. Bij de methodiek M@ZL (Medische Advisering Ziekgemelde Leerling) werken school, jeugdarts en leerplicht samen aan de signalering en begeleiding van scholieren met ziekteverzuim. Wij onderzochten hoe jongeren hun ziekteverzuim en de ziekteverzuimbegeleiding volgens M@ZL ervaren, en in hoeverre hun perspectieven daarover aansluiten bij de programmatheorie. Methode: Het betreft een kwalitatief onderzoek door middel van semigestructureerde interviews. Er vonden dertien interviews plaats waarop een inductieve thematische analyse werd uitgevoerd. De resultaten werden vergeleken met de programmatheorie. Resultaten: Jongeren vinden het niet fijn om te verzuimen en zien voor hun ouders een ondersteunende rol en een rol als intermediair tussen henzelf en de school of jeugdarts. Ziekteverzuimbegeleiding door de school en jeugdarts wordt als aandacht en interesse ervaren, maar jongeren vinden het ook logisch dat hun afwezigheid wordt gecontroleerd. Ze vinden uitleg van de school over verwijzing naar de jeugdarts en uitleg van de jeugdarts over de terugkoppeling naar de school belangrijk. Opvolging van het consult bij de jeugdarts door de school vond volgens jongeren niet altijd plaats. Conclusie: M@ZL wordt door jongeren gewaardeerd. Verbeterpunten zijn communicatie door de school en jeugdarts met jongeren en hun ouders, en opvolging na het consult bij de jeugdarts.

van den Toren, S. J. (Afdeling Public Health, Erasmus UMC, Rotterdam, Nederland)
Franse, C. B. (Afdeling Public Health, Erasmus UMC, Rotterdam, Nederland)
Vanneste, Y. T. M. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, Nederland)
Bannink, R. (Centrum voor Jeugd en Gezin Rotterdam Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
Lugtenberg, M. (Afdeling Public Health, Erasmus UMC, Rotterdam, Nederland)
Mulder, W. C. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, Nederland)
de Kroon, M. L. A. (Afdeling Gezondheidswetenschappen, UMC Groningen, Groningen, Nederland)
van Grieken, A. (Afdeling Public Health, Erasmus UMC, Rotterdam, Nederland)
Raat, H. (Afdeling Public Health, Erasmus UMC, Rotterdam, Nederland)
Het aanpakken van ziekteverzuim bij mbo-leerlingen : Een evaluatie van de M@ZL-methodiek
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 80-86)

Inleiding: De M@ZL-methodiek (Medische Advisering van de Ziekgemelde Leerling) is een methodiek die gericht is op het vroegtijdig identificeren van ziekteverzuim en het reduceren ervan door het tijdig en proactief aanbieden van ondersteuning. Dit onderzoek had tot doel de M@ZL-methodiek te evalueren onder leerlingen van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en jeugdartsen. Methode: Mbo-leerlingen met ‘zorgwekkend’ ziekteverzuim in zowel interventiescholen als controlescholen vulden op twee momenten (een nulmeting en na zes maanden) een zelfrapportagevragenlijst in. Voor de analyse werden lineaire en logistische regressieanalyses toegepast. Ook vulden mbo-leerlingen op interventiescholen en jeugdartsen een evaluatieformulier in. Resultaten: Deelnemende mbo-leerlingen (n = 200) hadden een gemiddelde leeftijd van 18,6 jaar (sd = 2,0) en 78,5% was vrouw. De M@ZL-methodiek liet positieve resultaten zien op het verminderen van ziekteverzuim in dagen (β = −1,13, 95%-BI = −2,22–−0,05, p < 0,05) en op het verminderen van depressieve symptomen (β = −4,11, 95%-BI = −7,06–−1,17, p < 0,05). Voor andere gezondheidsindicatoren werden geen effecten gevonden (p > 0,05). Een significante interactie liet een afname van het ziekteverzuim zien bij mannen (p < 0,05), maar niet bij vrouwen (p > 0,05). De jeugdartsen die M@ZL uitvoerden, vonden de methodiek zinvol en verklaarden dat het consult bijna altijd verliep zoals bedoeld. Leerlingen beoordeelden het consult met een 8,3. Conclusie: De M@ZL-methodiek kan positieve effecten hebben op het verminderen van zowel ziekteverzuim als depressieve symptomen bij mbo-leerlingen. De jeugdartsen en de leerlingen waardeerden de methodiek.

Hogerwerf-van Dam, I. A. M. (GGD Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Douma, L. N. (Academische Werkplaats ’s Heeren Loo-VU, afdeling Ontwikkelingspedagogiek, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Hoogsteder, M. H. H. (Academische Werkplaats Jeugd en Gezondheid, afdeling Public and Occupational Health, Amsterdam Public Health research institute, Amsterdam UMC locatie VUmc, Amsterdam, Nederland)
De M@ZL-app: een eHealthapplicatie ter ondersteuning van de aanpak bij ziekteverzuim
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 87-91)

Inleiding: M@ZL is een integrale ziekteverzuimaanpak bij jongeren (12–23 jaar). De M@ZL-app is een webapplicatie die jongeren op het voortgezet onderwijs (12–18 jaar) meer regie en verantwoordelijkheid moet geven in het omgaan met ziekteverzuim. In een verkennend onderzoek keken we naar bevorderende en belemmerende factoren voor gebruik van de M@ZL-app, en naar mogelijkheden voor doorontwikkeling. Methode: We organiseerden online focusgroepgesprekken met jongeren en met jeugdgezondheidszorg (JGZ)-professionals die ervaring hebben met ziekteverzuimconsulten op het voortgezet onderwijs. Resultaten: Dertien jongeren en achttien JGZ-professionals deden mee aan ons onderzoek. Bijna alle deelnemers zien potentie in de M@ZL-app als aanvulling op ziekteverzuimconsulten. Ze denken dat de app het werken aan doelen kan ondersteunen, jongeren meer regie kan geven en contacten laagdrempeliger kan maken. Voor doorontwikkeling werden genoemd: maak een echte app, trek de doelgroep breder en maak gebruik van een belonings-/volgsysteem. Conclusie: De M@ZL-app lijkt potentie te hebben. Om meer inzicht te krijgen in welke doelgroep en op welk moment in de ziekteverzuimaanpak de app het beste ingezet kan worden zou onderzoek moeten worden gedaan waarin jongeren de app uitproberen. Cocreatie en intensieve training van JGZ-professionals lijkt raadzaam om inclusie in een pilotonderzoek te bevorderen.

van Delft, I. (Jeugdgezondheidszorg, Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
Maduro, A. E. (Jeugdgezondheidszorg, Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
Küpers, A. M. (Jeugdgezondheidszorg, Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
Zunderman-Westeneng, M. H. (Jeugdgezondheidszorg, Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
Bannink, R. (Jeugdgezondheidszorg, Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
Goedhart, S. L. (Jeugdgezondheidszorg, Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
PATS: jeugdverpleegkundige en jeugdarts werken samen bij schoolziekteverzuim
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 92-95)

Schoolziekteverzuim is een actueel maatschappelijk probleem. Om de aanpak daarvan te verbeteren is in de regio Rotterdam-Rijnmond de PATS-methodiek ontwikkeld. Bij PATS staat de samenwerking tussen jeugdarts en jeugdverpleegkundige centraal. In dit artikel worden de werkwijze van PATS en de eerste resultaten van een procesevaluatie beschreven. Aanvullend is er een doorkijk naar de toekomst van PATS.

Vanneste, Y. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, Nederland)
Hoppenbrouwers, K. (Centrum Omgeving en Gezondheid, Jeugdgezondheidszorg, Universiteit Leuven, Leuven, België)
Boere-Boonekamp, M. (Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Erratum to: Gemiste lessen, gemiste kansen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 2-3, 96-96)

An Erratum to this paper has been published: https://doi.org/10.1007/s12452-021-00250-x

Jaargang 53 (2021) 4

Roelants, Mathieu (Omgeving en Gezondheid, KU Leuven, Leuven, België)
Elementen van preventie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 4, 97-97)

den Hertog-Kuijl, J. H. (GGD Gelderland Midden, Arnhem, Nederland)
Meuwissen, L. E. (GGD regio Utrecht, Utrecht, Nederland)
de Jong-Mares, Ir. N. E. H. M. (GGD Gelderland Midden, Arnhem, Nederland)
Ruland, E. (Netherlands School of Public and Occupational Health (NSPOH), Utrecht, Nederland)
De invloed van een digitaal afsprakenportaal op het bereik van 0- tot 4-jarigen in de jeugdgezondheidzorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 4, 98-103)

Inleiding: Doel van het onderzoek was inzicht krijgen in het effect van de invoering van een digitaal afsprakenportaal op de opkomst en het bereik van 0‑ tot 4‑jarigen bij de jeugdgezondheidszorg. Methode: Het betreft een retrospectief cohortonderzoek. In de regio’s met en zonder afsprakenportaal werden de opkomst per contactmoment en het bereik van zuigelingen en 3‑jarige kinderen vergeleken. Verschillen in opkomst en bereik zijn getest met de chi-kwadraattoets. Vervolgens is met logistische regressie gecorrigeerd voor de regio, sociaaleconomische status en migratieachtergrond. Resultaten: De opkomst was statistisch significant hoger in de regio met het afsprakenportaal, zowel voor zuigelingen (94,4% versus 89,7%) als voor peuters (84,6% versus 80,6%). Het bereik was significant lager in de regio met het afsprakenportaal. Voor zuigelingen was dit 87,1% versus 91,5% (aOR: 1,7; 95%-BI: 1,2–2,4), voor peuters 93,5% versus 95,2% (aOR: 1,4; 95%-BI: 1,0–1,9). Het bereik van peuters was vóór de invoering van het afsprakenportaal in beide regio’s gelijk. Conclusie: Invoering van een digitaal afsprakenportaal hangt samen met een hogere opkomst bij iedere afspraak, maar er worden minder kinderen bereikt. Gezien het maatschappelijk belang van tijdige opsporing van ontwikkelingsproblemen en het risico van een afnemende vaccinatiegraad is een verminderd bereik een ernstig onbedoeld neveneffect. Bij de introductie van een afsprakenportaal zijn parallelle strategieën nodig om te voorkomen dat kwetsbare groepen minder bereikt worden.

van den Heuvel, M. R. (Jeugdgezondheidszorg, GGD Flevoland, Almere, Nederland)
van Es, N. (afdeling Interne Geneeskunde, Amsterdam UMC, locatie AMC, Amsterdam, Nederland)
Ruijs, W. L. M. (Centrum infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Mollema, L. (Centrum infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven, Nederland)
Besluitvorming, twijfels en informatiebehoefte bij meningokokken ACWY-vaccinatie : Een cross-sectioneel onderzoek onder gevaccineerde jongeren en hun ouders
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 4, 104-110)

Inleiding: Door de toegenomen incidentie van meningokokken W werd in 2017 een meningokokken ACWY (MenACWY) vaccinatie geïntroduceerd voor jonge kinderen, samen met een inhaalcampagne voor jongeren van 13 tot en met 18 jaar. Er is weinig bekend over de besluitvorming, redenen om te vaccineren, twijfels en informatiebehoefte onder jongeren. Methode: Wij verrichtten een cross-sectioneel vragenlijstonderzoek in Almere onder jongeren van 13 tot en met 18 jaar (n = 807) en hun ouders (n = 416) die gehoor gaven aan de uitnodiging voor de MenACWY-vaccinatie. Resultaten: De beslissing om te vaccineren werd het meest genomen door ouders en kind samen (56%) of geheel of voornamelijk door ouders (33%). Voor zowel ouders (80%) als jongeren (51%) was de ernst van de meningokokkenziekte de belangrijkste reden om te vaccineren. Achttien procent van de jongeren en 16% van de ouders gaf aan dat zij getwijfeld hadden. Jongeren twijfelden vooral over de prik (53%) en ouders over de veiligheid/bijwerkingen van het vaccin (44%). Jongeren en ouders gaven aan bij nieuwe vaccinaties geïnformeerd te willen worden door het RIVM (54% en 76%) en de huisarts (49% en 51%). Conclusie: Deze bevindingen bevestigen dat communicatie- en campagnemateriaal meer gericht moet zijn op het vaccin en de mogelijke bijwerkingen ervan. Het is belangrijk dit materiaal ook te richten op ouders, aangezien zij vrijwel altijd betrokken zijn bij de besluitvorming. Aandacht voor pijnbeleving en pijnvermindering bij jongeren kan mogelijk helpen de drempel tot vaccineren te verlagen. De huisarts lijkt naast het RIVM een belangrijke rol te spelen in de informatievoorziening.

van der Boon, F. (GGD IJsselland, Zwolle, Nederland)
Belemmerende en bevorderende factoren voor vroegintroductie van pinda en ei bij kinderen tussen 4 en 6 maanden
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 4, 111-117)

Uit onderzoek blijkt dat vroegintroductie van pinda en ei tot minder allergieën voor deze producten leidt. Sinds 2017 luidt het advies in Nederland dan ook om kinderen al vroeg pinda en ei te geven. Het valt op dat veel ouders niet (volledig) op de hoogte zijn van dit advies en/of dit advies niet hebben opgevolgd. Het is onduidelijk wat de redenen hiervoor zijn. Dit kwalitatieve onderzoek probeert deze redenen te achterhalen, om de voorlichting beter te laten aansluiten. Bij vijftien ouders uit de gemeente Raalte zijn interviews afgenomen. Uit deze interviews zijn 22 belemmerende en bevorderende factoren gedistilleerd. De ouders noemden verschillende belemmerende factoren voor vroegintroductie van pinda en ei: ze wisten het niet, het kind at nog weinig, ze gaven meerdere dagen achter elkaar hetzelfde te eten, ze vonden het heel spannend om iets nieuws te geven of wisten niet hoe ze het moesten geven. Bevorderende factoren noemden ze ook: ze hadden het gehoord op het consultatiebureau of gezien op voedingscentrum.nl, de smaak speelde een positieve rol en het kan allergieën voorkomen. De voorlichting moet verbeteren, bijvoorbeeld door tijdens de relevante consulten gerichte informatie te geven (wat en hoe), ondersteund door visuele informatie.

van Dommelen, P. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Engelse, O. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, Nederland)
Peiling melkvoeding van zuigelingen in 2018
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 4, 118-123)

Inleiding: In het kader van monitoring en evaluatie van het borstvoedingsbeleid is het van belang om regelmatig peilingen over melkvoeding uit te voeren. Tussen het jaar 2001 en 2015 zijn er zeven peilingen met behulp van vragenlijsten uitgevoerd. Ons doel is om een peiling van het jaar 2018 uit te voeren met behulp van data uit het Digitaal Dossier van de Jeugdgezondheidszorg (DD JGZ). Methode: Zeven JGZ-organisaties leverden DD JGZ-data over melkvoeding uit 2018 aan. Beschrijvende statistieken en chi-kwadraattoetsen zijn uitgevoerd. Resultaten: In totaal waren data beschikbaar van ongeveer 24.000 zuigelingen op de geboortedag en de 8e dag, 19.000 tussen 2 weken en 3 maanden, 15.000 bij 6 maanden, 7.000 bij 9 maanden en 4.000 bij 12 maanden. De verdeling van achtergrondkenmerken kwam overeen met die van de landelijke cijfers. Het percentage zuigelingen dat in 2018 bij de geboortedag, 8e dag, 2 weken, 1, 3, 6, 9 en 12 maanden borstvoeding kreeg, was respectievelijk 69%, 58%, 56%, 47%, 31%, 19%, 21% en 9%. Op alle leeftijden was dit percentage significant (p < 0,01 en ≥ 5% verschil) hoger bij zuigelingen van hoogopgeleide moeders, in het buitenland geborenen (moeder of zuigeling), zuigelingen met een geboortegewicht ≥ 2.500 gram, een zwangerschapsduur ≥ 37 weken en zuigelingen die geen meerling zijn. Het percentage zuigelingen dat op de geboortedag borstvoeding kreeg was in 2018 lager dan in de eerdere peilingen (2001 tot en met 2015, 74–81%). De percentages op 1, 3 en 6 maanden waren vrijwel gelijk aan die van de peilingen tussen 2001 en 2010, maar waren lager dan die van de peiling in 2015. Conclusie: De cijfers geven ruimte voor verbetering en vooral wat betreft het starten van borstvoeding. Het is raadzaam om (aanstaande) moeders goed te ondersteunen bij beslissingen rond het geven van borstvoeding. Daarnaast is het van belang dat diverse betrokken zorgprofessionals in gesprek blijven met (aanstaande) moeders over het starten met borstvoeding, en ingaan op mogelijke problemen en oplossingen rond het voortzetten van borstvoeding.

van Dommelen, P. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Engelse, O. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, Nederland)
Erratum to: Peilingmelkvoeding van zuigelingen in 2018
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 4, 124-124)

Jaargang 53 (2021) 5-6

Dera, Eveliene (Academie voor Verpleegkunde, Lectoraat wijkgerichte zorg, Team Preventiecentrum, Gezondheid en Welbevinden, Zuyd Hogeschool, Heerlen, Nederland)
Uitdagingen bij het bevorderen van het welzijn van de jeugd
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 5-6, 125-125)

van Zoonen, R. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Deurloo, J. A. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Lanting, C. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Wat leren we van de praktijktests van JGZ-richtlijnen?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 5-6, 126-129)

Inleiding: Het effect van een innovatie, zoals een richtlijn, is afhankelijk van de mate waarin de innovatie wordt gebruikt zoals bedoeld. Factoren die het gebruik van een innovatie beïnvloeden worden ook wel determinanten genoemd. In dit onderzoek worden de resultaten van negen praktijktests van jeugdgezondheidszorg (JGZ)-richtlijnen gecombineerd, om na te gaan welke (clusters van) determinanten de meeste invloed hebben op de invoering van JGZ-richtlijnen. Methode: De data van praktijktests van JGZ-richtlijnen die de afgelopen vijf jaar door TNO zijn uitgevoerd zijn samengevoegd. Per determinant is bepaald wat de resultaten waren voor de samengevoegde praktijktests. Resultaten: De determinanten Subjectieve norm, Procedurele helderheid, Kennis en Relevantie cliënt zijn de opvallendste bevorderende factoren. De determinanten Zichtbaarheid uitkomsten, Sociale steun, Congruentie huidige werkwijze en Tijd springen er het meest uit als belemmerende factoren. Conclusie: Dit onderzoek naar praktijktests geeft inzicht in welke factoren van belang kunnen zijn bij definitieve invoering van JGZ-richtlijnen. Aanbevolen wordt om bij landelijke implementatie van JGZ-richtlijnen rekening te houden met deze bevindingen en oplossingen te zoeken voor belemmerende factoren (zoals sociale steun van leidinggevenden en ketenpartners, en de beschikbare tijd voor JGZ-professionals).

van Dommelen, P. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
van Zoonen, R. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Vlasblom, E. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Wit, J. M. (Willem-Alexander Kinderziekenhuis, Sectie Kinderendocrinologie, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, Nederland)
Beltman, M. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
De richtlijn lengtegroei voor de jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 5-6, 130-137)

Inleiding: Het doel van dit onderzoek was het ontwikkelen van een richtlijn voor Jeugdgezondheidszorg (JGZ)-professionals om aandoeningen die samenhangen met een kleine lengte (en/of trage groei) of een grote lengte (en/of snelle groei) vroegtijdig op te sporen. Methode: Op basis van literatuur en advies van een expertcommissie werd de vorige JGZ-richtlijn Signalering van en verwijscriteria bij kleine lichaamslengte voor kinderen van 0 tot 10 jaar geactualiseerd en uitgebreid naar adolescenten (10 tot 18 jaar). Verder werden verwijscriteria voor grote lengte toegevoegd. De specificiteit van nieuwe verwijscriteria werd berekend in een cohort van gezonde Nederlandse kinderen van 0 tot 10 jaar (n = 970). Daarnaast werd de invloed van een late puberteit op de standaarddeviatiescore (SDS) voor lengte op basis van de Nederlandse groeidiagrammen onderzocht. Resultaten: Groeiparameters van de richtlijn zijn: (1) lengte, (2) de afstand tussen lengte en de streeflengte (target height) en (3) een groeiafbuiging of -toename in SDS. Andere parameters zijn aanwijzingen uit de anamnese en het lichamelijk onderzoek, bijvoorbeeld gedragsproblemen, vroege of vertraagde puberteit, lichaamsdisproportie en dysmorfe kenmerken. Conclusie: JGZ-professionals hebben nu een geactualiseerde richtlijn voor het verwijzen van kinderen met een kleine of grote lengte naar specialistische zorg. Verder onderzoek naar de diagnostische opbrengst na verwijzing en de specificiteit in de dagelijkse praktijk is wenselijk.

van der Pal, S. M. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Wildeman, I. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Otten, W. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Tien ontwerpelementen voor ondersteuning bij borstvoeding
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 5-6, 138-140)

Uit de laatste borstvoedingspeiling blijkt dat het advies om pasgeborenen ten minste zes maanden borstvoeding te geven niet altijd opgevolgd wordt. Op basis van diverse inzichten zijn tien ontwerpelementen ontwikkeld met adviezen voor de informatievoorziening over borstvoeding, zoals het aansluiten bij verwachtingen, borstvoedingswensen, de partner en nagaan welke communicatievormen bij de doelgroep passen.

van der Kooij, D. C. (Afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde, LUMC, Leiden, Nederland)
de Ronde, R. W. (Afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde, LUMC, Leiden, Nederland)
de Wilde, J. A. (Afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde, LUMC, Leiden, Nederland)
Reis, R. (Afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde, LUMC, Leiden, Nederland)
Klein Velderman, M. (Afdeling Child Health, TNO, Leiden, Nederland)
Crone, M. R. (Afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde, LUMC, Leiden, Nederland)
‘Even face-to-face praten …’: de invloed van COVID-19 op het welzijn van adolescenten : Een mixed methods, participatief onderzoek
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 5-6, 141-146)

Inleiding: Eind 2019 werd de wereld opgeschrikt door COVID-19 (Corona Virus Disease-2019). Hoewel er veel onderzoek is gedaan, is weinig bekend over de invloed van COVID-19 op het leven en welzijn van adolescenten van 12 tot 18 jaar in Nederland. Methode: Dit mixed-methods, participatief onderzoek is uitgevoerd met behulp van zes adolescenten. Drieëndertig adolescenten werden geïnterviewd door middel van een gestructureerde vragenlijst over de veranderingen in hun leven en de effecten daarvan op hun welzijn gedurende de eerste lockdown. De kwantitatieve data werden beschreven en de kwalitatieve data werden gecodeerd. Resultaten: Adolescenten voelden zich gemiddeld genomen minder gelukkig, energiek en gestrest, en meer eenzaam en gefrustreerd. Deze veranderingen hielden verband met veranderingen in de thuissituatie, de dagstructuur, sociale contacten en zorgen. Anderzijds was de stress afgenomen door thuisonderwijs en een afname van buitenschoolse activiteiten. Conclusie: De COVID-19-maatregelen hebben de levens van deze adolescenten zowel positief als negatief beïnvloed. Het welzijn van de adolescenten is over het algemeen iets afgenomen. Wanneer in de toekomst nieuwe lockdownmaatregelen nodig zijn, is het raadzaam om rekening te houden met de negatieve invloed op het welzijn van adolescenten.

Huijsmans, Freya M. C. H. (Erasmus Medisch Centrum (EMC), Rotterdam, Nederland)
Veen, Maud A. N. (Erasmus Medisch Centrum (EMC), Rotterdam, Nederland)
van Beeck, Ed F. (Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, Nederland)
Kramer, William L. M. (Afdeling kinderchirurgie, Sophia Kinderziekenhuis-Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, Nederland)
Levensgevaarlijk gedrag bij kinderen door online challenges
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 5-6, 147-152)

Online challenges zijn een fenomeen met toenemende populariteit en navolging. Ondanks de vaak onschuldige aard kunnen de gevolgen fataal zijn, onjuist geïnterpreteerd worden en op een suïcide lijken. Het is daarom relevant om jongeren en hun omgeving te waarschuwen voor de potentiële gevaren van levensgevaarlijke online challenges. Dat geldt ook voor de (jeugdgezondheidszorg)professionals die geconfronteerd worden met de gevolgen van een challenge. Inzicht in dit fenomeen kan in de peergroup levensreddend zijn. Hoe vaak dit verschijnsel in Nederland voorkomt is onbekend. Om een eerste indicatie te krijgen van het voorkomen van online challenges hebben wij leerlingen en (ervarings)deskundigen geïnterviewd en enquêtes afgenomen bij ouders en docenten. Alle geïnterviewde leerlingen hadden ten minste één challenge uitgevoerd. Het bleek dat sommige kinderen en ouders zich onvoldoende bewust zijn van de mogelijke gevaren van online challenges. Docenten zijn meer bekend met het fenomeen en bespreken het vaker met kinderen dan hun ouders. Herhaalde en goede voorlichting door ervarings- of zorgdeskundigen, verbeterde informatievoorziening aan ouders en leerkrachten, en een open communicatie tussen ouder en kind zouden goede preventiemaatregelen kunnen zijn. Zeker voorlichting via internet kan een belangrijke preventieve rol spelen.

Deurloo, J. A. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Huizing, A. H. J. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
van der Harst, S. (Jong Florence JGZ 0–4, Den Haag, Nederland)
de Wilde, J. (Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, Nederland)
van Dommelen, P. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Verkerk, P. H. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Hernieuwde evaluatie van de referentiewaarden van het Van Wiechenonderzoek
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 5-6, 153-162)

Inleiding: In de jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt ontwikkelingsonderzoek uitgevoerd met het Van Wiechenonderzoek (VWO). Referentiewaarden van het VWO geven slechts aan dat op aanbevolen onderzoeksleeftijden minimaal 90 % van de kinderen een kenmerk toont. Voor de professional is onbekend of dit percentage 90 % is of bijvoorbeeld 99 %. Doel van dit onderzoek is de referentiewaarden van het VWO te evalueren in een Nederlandse populatie en na te gaan of er verschillen tussen jongens en meisjes bestaan. Methoden: Geanonimiseerde VWO-resultaten, verzameld bij 19.840 kinderen geboren in de periode 2011–2013 door de JGZ in Den Haag, zijn vergeleken met referentiewaarden uit eerdere onderzoeken. Daarnaast is nagegaan of er relevante (≥5 %) verschillen zijn tussen jongens en meisjes. Resultaten: Het percentage dat op de aanbevolen onderzoeksleeftijden een kenmerk toonde bleek van 81 % tot 100 % te variëren. Bij ongeveer een kwart van de kenmerken vonden we een relevant verschil tussen jongens en meisjes, waarbij het percentage meisjes dat het kenmerk toonde meestal groter was dan het percentage jongens. Beschouwing: Op de aanbevolen onderzoeksleeftijd bestaat een grote variatiebreedte in het percentage kinderen dat een kenmerk toont. Voor de beoordeling van ieder kenmerk is het wenselijk dat de referentiewaarden naar leeftijd (en soms naar geslacht) voor de professional bekend zijn.

van den Toren, S. J. (Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam, Nederland)
Bevorderen van het fysieke, mentale en sociale welzijn van adolescenten en jongvolwassenen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2021 (53) 5-6, 163-164)

Jaargang 54 (2022) 1

Raat, Hein (Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam, Nederland)
Jeugdgezondheid is politiek
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 1, 1-1)

de Veld, L. (Erasmus School of Health Policy & Management, Erasmus Universiteit, Rotterdam, Nederland)
van Hoof, J. J. (Faculteit Behavioural, Management and Social Sciences, Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Wolberink, I. M. (Afdeling Kindergeneeskunde, Reinier de Graaf Gasthuis, Delft, Nederland)
van der Lely, N. (Afdeling Kindergeneeskunde, Reinier de Graaf Gasthuis, Delft, Nederland)
De prevalentie van psychische aandoeningen onder jongeren opgenomen met een alcoholintoxicatie
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 1, 2-8)

D’Hulst, A. (Departement Psychiatrie, KU Leuven, Leuven, België)
Bootsma, E. (Vlaams Instituut Biotechnologie, KU Leuven, Leuven, België)
Kiekens, G. (Klinische Psychologie, Contextuele Psychiatrie, Maatschappelijke Geestelijke Gezondheidszorg, KU Leuven, Leuven, België)
Auerbach, R. P. (Department of Psychiatry, Columbia University, New York, Verenigde Staten)
Cuijpers, P. (Faculteit Psychologie en Pedagogiek, VU Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Demyttenaere, K. (Universitair Psychiatrisch Centrum, KU Leuven, Leuven, België)
Ebert, D. D. (afdeling Klinische, neuro- en ontwikkelingspsychologie, VU Amsterdam, Amsterdam, Nederland)
Green, J. G. (Weelock College of Education and Human Development, Boston University, Boston, Verenigde Staten)
Kessler, R. C. (Health Care Policy, Harvard University, Boston, Verenigde Staten)
Mortier, P. (Health Services Research Unit, IMIM, Hospital del Mar Medical Research Institute, Barcelona, Spanje)
Nock, M. K. (Faculty of Psychology, Harvard University, Boston, Verenigde Staten)
Bruffaerts, R. (Universitair Psychiatrisch Centrum, KU Leuven, Leuven, België)
Depressieve stoornis bij Belgische eerstejaarsstudenten : Prevalentie, academische impact en zorggebruik
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 1, 9-15)

Inleiding: Er is weinig bekend over epidemiologische aspecten (prevalentie, comorbiditeit, impact en zorggebruik) van de depressieve stoornis bij universiteitsstudenten. In een descriptief-epidemiologisch onderzoek naar de depressieve stoornis (volgens DSM-IV) bij eerstejaarsstudenten aan de KU Leuven, België, werden de 12-maanden prevalentie, de psychiatrische comorbiditeit, het zorggebruik en de academische impact gemeten. Methode: Elektronisch vragenlijstonderzoek op basis van een cross-sectionele gewogen onderzoeksopzet bij alle eerstejaarsstudenten van de KU Leuven (N = 5.460, responspercentage gecorrigeerd voor drop-out is 51,8%) tussen oktober 2014 en mei 2017. De depressieve stoornis werd gemeten met het Composite International Diagnostic Instrument – Screener (CIDI-SC). Resultaten: De 12-maanden prevalentie van een depressieve stoornis bij studenten werd geschat op 13,6% van de gehele populatie eerstejaarsstudenten. De prevalentie van een majeure depressieve episode (MDE) hing sterk samen met verschillende andere emotionele problemen, waaronder gegeneraliseerde angst, (hypo)manie en suïcidaliteit. De impact van MDE op het academisch functioneren, gemeten met het gewogen eindpercentage, bedroeg 3,6 à 6,4%. MDE hing eveneens samen met een hoger risico voor het falen van het eerste jaar aan de universiteit (oddsratio = 1,5–2,0). Het 12-maanden zorggebruik was 21,5%. Conclusie: MDE komt vaak voor bij eerstejaarsstudenten. Ondanks de hoge prevalentie en de aanzienlijke impact zoeken weinig studenten hulp.

van der Zee - van den Berg, A. I. (Faculty of Behavioural, Management & Social Sciences (BMS), Universiteit Twente, Enschede, Nederland)
Screenen op postpartum depressie door de Jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 1, 16-17)

Deurloo, Jacqueline A. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
van Zoonen, Renate (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
van den Braak, Aniek A. E. M. (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht, Nederland)
Lanting, Caren I. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Variatie in gebruik van JGZ-richtlijnen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 1, 18-23)

Inleiding: Sinds 1998 zijn er 35 Jeugdgezondheidszorg (JGZ)-richtlijnen ontwikkeld en gepubliceerd. Over het gebruik van richtlijnen door JGZ-professionals in de dagelijkse praktijk is geen recent onderzoek beschikbaar. Methode: Via een digitale vragenlijst is onderzocht of de JGZ-richtlijnen gebruikt worden. Daarnaast is gekeken in hoeverre de twee belangrijkste kernaanbevelingen van een richtlijn in de praktijk worden toegepast (‘gebruik zoals bedoeld’). Voor de richtlijnen die (bijna) nooit werden gebruikt, zijn de belemmerende factoren onderzocht. Resultaten: De vragenlijst is ingevuld door 183 JGZ-professionals. Het gebruik van de JGZ-richtlijnen door JGZ-professionals varieert. De richtlijn Opsporen oogafwijkingen wordt door 85% van JGZ-professionals bijna altijd gebruikt, terwijl de richtlijn Begeleiden gezin bij overlijden kind door 18% bijna altijd wordt gebruikt. Het gebruik zoals bedoeld wisselt van 94% (Ondergewicht) tot 14% (Attention Deficit Hyperactivity Disorder, ADHD). De meest genoemde belemmeringen zijn: onvoldoende tijd, onvoldoende kennis en onvoldoende voordeel van de richtlijn. Conclusie: Er bestaat een grote variatie in de mate waarin JGZ-richtlijnen worden gebruikt. Verbetering hierin is mogelijk voor het merendeel van de onderzochte richtlijnen. Aandacht voor de beschikbare tijd, kennis en voordeel voor professionals bij de ontwikkeling, implementatie en borging van JGZ-richtlijnen is van belang voor een groter gebruik.

Nooteboom, L. A. (Curium, Afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, Nederland)
Werkzame en belemmerende elementen van integraal werken : Focus op de professionals
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 1, 24-25)

Jaargang 54 (2022) 2-3

Staal, I. (GGD Zeeland, Goes, Nederland)
Jeugdgezondheidszorg als advocaat voor alle kinderen
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 2-3, 27-27)

Schoemaker, N. K. (Instituut Pedagogische Wetenschappen, Universiteit Leiden, Leiden, Nederland)
Wentholt, W. G. M. (Instituut Psychologie, Universiteit Leiden, Leiden, Nederland)
Goemans, A. (Jeugdbescherming West, Den Haag, Nederland)
Vermeer, H. J. (Instituut Pedagogische Wetenschappen, Universiteit Leiden, Leiden, Nederland)
Juffer, F. (Instituut Pedagogische Wetenschappen, Universiteit Leiden, Leiden, Nederland)
Alink, L. R. A. (Instituut Pedagogische Wetenschappen, Universiteit Leiden, Leiden, Nederland)
Opvoedinterventies voor pleegzorg en adoptie: een meta-analyse
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 2-3, 28-32)

Pleeg- en adoptieouders ervaren vaak uitdagingen in de opvoeding van kinderen die door negatieve vroege ervaringen in hun leven een hoger risico hebben op het ontwikkelen van onveilige gehechtheidsrelaties, gedragsproblemen en disregulatie van stress. Er zijn verschillende interventieprogramma’s ontwikkeld om pleeg- en adoptieouders hierbij te helpen. In het huidige onderzoek zijn acht meta-analyses uitgevoerd om de effectiviteit van deze interventieprogramma’s te onderzoeken op vier ouderuitkomsten (sensitief opvoeden, disfunctioneel disciplineren, opvoedkennis en attitudes, opvoedstress), drie kinduitkomsten (veilige gehechtheid, gedragsproblemen, dagelijkse cortisolspiegel) en breakdown (vroegtijdig afgebroken plaatsing). De resultaten laten positieve effecten voor de vier ouderuitkomsten zien. Ook is een positief effect gevonden voor gedragsproblemen van het kind, maar niet voor gehechtheid, dagelijkse cortisolspiegel van het kind of breakdown. Indirecte effecten op de kinduitkomsten zijn mogelijk vertraagd en daarom zijn langdurige vervolgonderzoeken nodig om de effecten van opvoedinterventies voor kinderen te onderzoeken. Bovendien is meer onderzoek nodig naar de effectiviteit van interventieprogramma’s voor Nederlandse pleeg- en adoptiegezinnen en naar specifieke interventie-elementen.

Seinstra, M. (Afdeling Gezondheidswetenschappen, UniversitairMedisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Nederland)
van Dokkum, N. H. (Afdeling Gezondheidswetenschappen, UniversitairMedisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Nederland)
Bos, A. F. (Afdeling Kindergeneeskunde, Onderafdeling Neonatologie, Beatrix Kinderziekenhuis, Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Nederland)
Reijneveld, S. A. (Afdeling Gezondheidswetenschappen, UniversitairMedisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Nederland)
de Kroon, M. L. A. (Afdeling Gezondheidswetenschappen, UniversitairMedisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Nederland)
Nazorg voor vroeg-prematuur en dysmatuur geboren kinderen: door professionals ervaren effectiviteit, efficiëntie en meerwaarde
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 2-3, 33-38)

Inleiding: In Nederland wordt nazorg van vroeg-prematuur en dysmatuur geboren kinderen aangeboden door zowel jeugdgezondheidszorg (JGZ)-professionals als kinderartsen. De nazorg wordt vanuit twee organisatievormen geleverd: de traditionele organisatievorm, namelijk vanuit JGZ-organisaties en ziekenhuizen afzonderlijk, en de nazorgpoli, waar beide disciplines samenwerken. We evalueerden hoe de zorgprofessionals de effectiviteit, efficiëntie en meerwaarde van deze twee verschillende organisatievormen beoordelen. Methode: We verrichtten negen semigestructureerde interviews met JGZ-professionals, kinderartsen en ouders, en een vragenlijstonderzoek met vragen gebaseerd op de interviews, onder bovengenoemde zorgprofessionals in heel Nederland. Resultaten: Uit de semigestructureerde interviews bleek dat de deelnemers tevreden waren over de zorg van beide organisatievormen. De respondenten van het vragenlijstonderzoek (N = 117; 64 JGZ-professionals en 53 kinderartsen) waren van mening dat zowel de traditionele organisatievorm als de nazorgpoli effectieve nazorg levert. Professionals die in een nazorgpoli werken waardeerden de effectiviteit en efficiëntie van hun eigen organisatievorm significant hoger dan hun collega’s in een traditionele organisatievorm. Als meerwaarde van de nazorgpoli werden genoemd betere coördinatie van zorg en informatie-uitwisseling tussen professionals, en kennistoename over pre- en dysmaturiteit bij jeugdartsen. Beschouwing: Een nazorgpoli is volgens JGZ-professionals en kinderartsen de beste organisatievorm voor het organiseren van nazorg voor vroeg-prematuur en dysmatuur geboren kinderen. Nader onderzoek naar de kosteneffectiviteit is aangewezen.

Den Hond, E. (Provinciaal Instituut voor Hygiëne (PIH), Antwerpen, België)
Gabaret, I. (Provinciaal Instituut voor Hygiëne (PIH), Antwerpen, België)
Thys, G. (Provinciaal Instituut voor Hygiëne (PIH), Antwerpen, België)
Nelen, V. (Provinciaal Instituut voor Hygiëne (PIH), Antwerpen, België)
Preventie van neuraalbuisdefecten: waarom andere landen er wel in slagen om resultaten te boeken
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 2-3, 39-42)

Dertig jaar geleden werd aangetoond dat de inname van foliumzuur vóór conceptie en in het begin van de zwangerschap het risico op neuraalbuisdefecten (neural tube defects (NTD)) aanzienlijk vermindert. Ondanks gezondheidspromotie rond foliumzuursupplementen in Europa is de prevalentie van NTD’s niet wezenlijk gedaald. In de Verenigde Staten (VS) daarentegen werd een grote terugval van NTD’s geobserveerd dankzij de verplichte verrijking van bloem met foliumzuur. Een werkgroep onder leiding van prof.dr. Joan Morris van de St. George’s universiteit van Londen onderzocht hoeveel NTD-zwangerschappen vermeden hadden kunnen worden indien Europa sinds 1998 systematische foliumzuurverrijking toegepast zou hebben, analoog aan de VS. De berekeningen gebeurden op basis van 35 EUROCAT-registers met gegevens over aangeboren afwijkingen, aangevuld met data uit de literatuur over serumfolaatgehaltes en inname van foliumzuursupplementen op populatieniveau. Tussen 1998 en 2017 werd het aantal zwangerschappen met een NTD in Europa geschat op 95.213, en dit op 104 miljoen geboorten in 28 landen, wat resulteert in een prevalentie van 0,92 per 1.000 geboorten. Het aantal NTD-zwangerschappen dat over een periode van 20 jaar had kunnen worden vermeden indien de 28 Europese landen van de EU in 1998 gestart zouden zijn met foliumzuurverrijking van bloem, wordt geschat tussen de 14.600 en 19.500. In België zou dit neerkomen op 270 tot 370 vermeden NTD-zwangerschappen op 20 jaar tijd. Dit onderzoek berekende dat het niet implementeren van foliumzuurverrijking van bloem in Europa jaarlijks kan leiden tot neuraalbuisdefecten bij bijna 1.000 zwangerschappen.

Haaksman, M. (Bijwerkingencentrum Lareb, ’s-Hertogenbosch, Nederland)
van Erp-van Boekel, A. A. W. (Bijwerkingencentrum Lareb, ’s-Hertogenbosch, Nederland)
Ederveen, E. G. T. (Bijwerkingencentrum Lareb, ’s-Hertogenbosch, Nederland)
de Vries, E. (Bijwerkingencentrum Lareb, ’s-Hertogenbosch, Nederland)
Wegrakingen na vaccinatie: vasovagale syncope, hypotone-hyporesponsieve episode en breath holding spell
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 2-3, 43-46)

Lareb is in Nederland het meld- en kenniscentrum voor bijwerkingen van medicijnen en vaccins. Na vaccinatie van een kind wordt ‘wegraking’ geregeld bij Lareb als bijwerking gemeld. Bij een wegraking is er sprake van kortdurend bewustzijnsverlies dat niet is ontstaan door een uitwendige oorzaak, zoals trauma of intoxicatie. Er zijn verschillende typen wegrakingen die kunnen optreden na vaccinatie, zoals vasovagale syncope (‘flauwvallen’), hypotone-hyporesponsieve episode (‘wegraking met bleekheid en slapte’) en breath holding spell (‘wegraking door adem inhouden’). Deze wegrakingen ontstaan doorgaans binnen enkele uren na de vaccinatie en houden seconden tot minuten aan. Vanuit de praktijk van Lareb geven we een overzicht.

Boersen, A. (afdeling Public and Occupational Health, Amsterdam UMC, locatie VUmc, Amsterdam, Nederland)
van den Berg, V. (afdeling Public and Occupational Health, Amsterdam UMC, locatie VUmc, Amsterdam, Nederland)
Smit, L. (JGZ Kennemerland, Velserbroek, Nederland)
Witt, J. M. (GGD Kennemerland, Haarlem, Nederland)
Koolhaas, C. (JGZ Zuid-Holland West, Zoetermeer, Nederland)
Hoogsteder, M. H. H. (Academische Werkplaats Jeugd en Gezondheid, afdeling Public and Occupational Health, Amsterdam UMC, locatie VUmc, Amsterdam, Nederland)
Singh, A. S. (afdeling Public and Occupational Health, Amsterdam UMC, locatie VUmc, Amsterdam, Nederland)
Leefstijladvisering voor 0- tot 4-jarigen: ervaringen en verbeterpunten vanuit het perspectief van ouders en JGZ-professionals
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 2-3, 47-52)

Inleiding: Jeugdgezondheidszorg (JGZ)-professionals hebben de belangrijke taak om ouders te adviseren over een gezonde leefstijl voor hun jonge kind. Leefstijladvisering is pas effectief als adviezen aansluiten bij de behoeften van ouders. Het doel van het huidige onderzoek was om ervaringen en verbeterpunten van ouders en JGZ-professionals over leefstijladvisering bij 0‑ tot 4‑jarigen op het consultatiebureau in kaart te brengen. Methode: Veertig ouders en 38 JGZ-professionals van vier verschillende JGZ-organisaties deden mee aan een semigestructureerd interview. De data zijn geanalyseerd met een thematische analyse. Resultaten: De ervaringen van ouders en JGZ-professionals verschillen op sommige punten, zoals de mate waarin leefstijl tijdens consulten aan bod komt en de mate waarin wordt aangesloten bij de behoeften van ouders. Ouders pleiten ervoor leefstijlonderwerpen actiever en herhaaldelijk te bespreken, en meer aan te sluiten bij hun individuele behoeften. JGZ-professionals willen dat tijdens consulten meer aandacht wordt besteed aan leefstijl en er meer ondersteuning komt vanuit de organisatie. Beide groepen willen een diverser aanbod aan informatie en adviezen. Conclusie: Ouders en JGZ-professionals zijn over het algemeen tevreden met de huidige leefstijladvisering, maar hun ervaringen verschillen soms. Dit onderzoek biedt praktische aangrijpingspunten voor de JGZ-praktijk om de leefstijladvisering voor ouders van 0‑ tot 4‑jarigen te optimaliseren.

Bochane, Margot (Hanzehogeschool Groningen, Groningen, Nederland)
Signaleren van taalproblemen bij jonge kinderen in de jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 2-3, 53-54)

Missler, M. A. (afdeling Klinische Psychologie, Universiteit Utrecht, Utrecht, Nederland)
Stress rond de overgang naar het ouderschap: gevolgen voor ouder en kind
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 2-3, 55-56)

Enthoven, C. A. (Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam, Nederland)
Leefstijlfactoren bij myopieontwikkeling
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 2-3, 57-58)

Jaargang 54 (2022) 4

Roelants, M. (Omgeving en Gezondheid, Departement Maatschappelijke Gezondheidszorg en Eerstelijnszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, België)
Een experiment
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 4, 59-59)

Van der Ploeg, C. P. B. (TNO – Child Health, Leiden, Nederland)
Grevinga, M. (TNO – Child Health, Leiden, Nederland)
Eekhout, I. (TNO – Child Health, Leiden, Nederland)
Vlasblom, E. (TNO – Child Health, Leiden, Nederland)
Lanting, C. I. (TNO – Child Health, Leiden, Nederland)
van Minderhout, H. M. (Afdeling Oogheelkunde, Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag, Nederland)
van Dijk-van der Poel, J. (Afdeling Jeugdgezondheidszorg, Centrum Jeugd & Gezin, Den Haag, Nederland)
van den Akker-van Marle, M. E. (Afdeling Medische Besliskunde, Leiden Universitair Medisch Centrum, Leiden, Nederland)
Verkerk, P. H. (TNO – Child Health, Leiden, Nederland)
Kosten en effecten van visusscreening en fotoscreening in de jeugdgezondheidszorg bij kinderen van 3 tot 6 jaar
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 4, 60-70)

Inleiding: Preventie van amblyopie wordt als belangrijkste reden van visusscreening beschouwd. Doel van dit onderzoek is nagaan of fotoscreening van toegevoegde waarde kan zijn bij de visusscreening in de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Methode: Cross-sectioneel populatieonderzoek bij de JGZ in Den Haag. Kinderen van 3 jaar (3 j), 3 jaar en 9 maanden (3 j 9 m) of 5/6 jaar kregen visusscreening (Amsterdamse Plaatjes Kaart of Landolt-C-kaart) én fotoscreening (Plusoptix S12C), en werden verwezen voor diagnostiek bij een afwijkende uitkomst. Op basis van testduur, uitvoerder en prijs van apparatuur en diagnostiek werden de kosten berekend. Resultaten: In totaal deden er 2.144 kinderen mee. Er werden 33 kinderen met amblyopie gediagnosticeerd, van wie 23 met één keer visusscreening, 28 inclusief herhaalde visusscreening en 22 met één keer fotoscreening. Per leeftijdsgroep werden met één keer visusscreening respectievelijk 5, 13 en 5 kinderen met amblyopie op 3 j, 3 j 9 m en 5/6 j opgespoord, en met meerdere visusscreeningen respectievelijk 9, 14 en 5. Met fotoscreening (1 test) was dit achtereenvolgens 6, 13 en 3. Bij een combinatie (fotoscreening gevolgd door visusscreening als fotoscreening geen duidelijke uitslag gaf) was dit 10 (3 j) en 15 (3 j 9 m; 5/6 j niet onderzocht). Fotoscreening leidde tot minder onnodige verwijzingen voor diagnostiek dan visusscreening. De geschatte kosten per gescreend kind waren € 17,44 (3 j), € 20,37 (3 j 9 m) en € 6,90 (5/6 j) (volledige visusscreening), € 6,61 (3 j), € 7,52 (3 j 9 m) en € 9,40 (5/6 j) (fotoscreening), en € 9,32 (3 j) en € 9,33 (3 j 9 m) (combinatie). Conclusie: Visusscreening en fotoscreening lijken een vergelijkbaar aantal kinderen met amblyopie te missen. Bij 3 j en 3 j 9 m lijkt de combinatie van eerst fotoscreening gevolgd door visusscreening wanneer fotoscreening geen duidelijke uitslag gaf, ongeveer evenveel kinderen met amblyopie op te sporen, met aanzienlijk minder onnodige verwijzingen en tegen lagere kosten dan de standaard visusscreening. Bij 5/6 j lijkt standaard visusscreening beter.

van Dommelen, P. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Beek, D. (CJG Rijnmond, Rotterdam, Nederland)
van Zoonen, R. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Wildeman, I. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Verkerk, P. H. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Schönbeck, Y. (TNO Child Health, Leiden, Nederland)
Filmpjes voor het afnemen van de Van Wiechenkenmerken door ouders: determinanten van gebruik
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 4, 71-77)

Inleiding: Korte filmpjes van de Van Wiechenkenmerken zijn ontwikkeld, zodat ouders deze kenmerken met hun kind kunnen uitvoeren. Door ouders meer te betrekken bij de ontwikkeling van hun kind en het ontwikkelingsonderzoek door de jeugdgezondheidszorg (JGZ) komen ze beter voorbereid op het consult en zijn ze tijdens het consult meer gelijkwaardige gesprekspartners. Het doel van dit onderzoek is om determinanten van huidig en toekomstig gebruik van de filmpjes (wel/niet aanbieden en ervaringen) door JGZ-professionals en gebruik (ervaringen) door ouders te onderzoeken om daarmee implementatie van de filmpjes binnen de JGZ te ondersteunen. Methode: Er is kwalitatief onderzoek met semigestructureerde interviews uitgevoerd om de belemmerende en bevorderende determinanten van het gebruik van de filmpjes zoals ervaren door JGZ-professionals (n = 14) en ouders (n = 10) in kaart te brengen. Met data (n = 4.370 ouders) uit een online tool waarin de filmpjes en vragenlijsten werden getoond, is kwantitatief onderzoek uitgevoerd, waarbij de ervaringen van de ouders met de filmpjes en de uitkomsten op de leeftijdsspecifieke kenmerken van hun kind zijn afgenomen. Resultaten: Het kwalitatieve onderzoek liet zien dat het gebruik van de filmpjes door de meeste JGZ-professionals en ouders als positief werd ervaren. Aandachtspunten waren onder andere het beperkte bereik en gebruik van de filmpjes bij specifieke groepen (bijvoorbeeld anderstaligen), gebrek aan tijd bij sommige ouders en JGZ-professionals, ouders misten feedback direct na afname van de Van Wiechenkenmerken en uitkomsten op kenmerken kwamen niet altijd overeen tussen ouders en JGZ-professionals. Het kwantitatieve onderzoek liet zien dat ouders de filmpjes gemiddeld een 8,2 als rapportcijfer gaven en dat ongeveer de helft van de ouders zich (meer) betrokken voelde bij de ontwikkeling van hun kind en (beter) waren voorbereid op de afspraak bij de JGZ. De kenmerken werden door 96–100% van de ouders begrepen. Bij enkele kenmerken moest er gebruik worden gemaakt van materiaal dat niet aanwezig was in elk huishouden, zoals een stoof of een driewieler. Conclusie: JGZ-professionals en ouders waren positief over het gebruik van de filmpjes. Op basis van de determinanten uit dit onderzoek is een implementatieplan ontwikkeld om JGZ-organisaties te ondersteunen als zij het gebruik van de filmpjes willen implementeren.

Pigeaud, L. (Afdeling Kindergeneeskunde, Reinier de Graaf Gasthuis, Delft, Nederland)
Ouwehand, S. (Afdeling Kindergeneeskunde, Reinier de Graaf Gasthuis, Delft, Nederland)
de Veld, L. (Afdeling Kindergeneeskunde, Reinier de Graaf Gasthuis, Delft, Nederland)
Callens, M. (Studiedienst Christelijke Mutualiteiten, Antwerpen, België)
van Hal, G. (Afdeling Huisartsgeneeskunde en bevolkingsgezondheid, Universiteit van Antwerpen, Antwerpen, België)
De Dooy, J. (Afdeling Kinderintensieve zorg, Universitair Ziekenhuis Antwerpen, Antwerpen, België)
van der Lely, N. (Afdeling Kindergeneeskunde, Reinier de Graaf Gasthuis, Delft, Nederland)
Preventieve maatregelen tegen alcoholintoxicaties onder jongeren in Nederland en toekomstplannen voor België
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 4, 78-83)

Alcoholgebruik kan bij jongeren leiden tot onomkeerbare gezondheidsschade. In Nederland geldt sinds 2014 een minimumleeftijdsgrens voor alcohol van 18 jaar. Van 2007–2017 werden ziekenhuisopnamen van jongeren < 18 jaar met een alcoholintoxicatie geregistreerd en geanalyseerd. In totaal werden 5.346 adolescenten die in deze periode werden behandeld voor symptomen van acute alcoholintoxicatie, in dit onderzoek opgenomen. Het aantal opnamen nam in de periode 2007–2011 jaarlijks toe, waarna het redelijk stabiel bleef met 700–900 opnamen per jaar. In deze periode steeg de gemiddelde leeftijd van 14,9 tot 15,4 jaar, waarbij het aantal 10- tot 14-jarigen daalde. Daarnaast zijn ouders wat betreft alcoholgebruik strenger geworden tegen minderjarige kinderen. De inspanningen rond het alcoholgebruik onder jongeren in Nederland lijken effectief te zijn geweest. Het blijft noodzakelijk verder te investeren in preventieve maatregelen om de jongeren te beschermen tegen de gevaren van alcohol, zowel in Nederland als in België. De effecten van het verhogen van de leeftijdsgrens in Nederland, moet brandstof zijn voor de discussie omtrent de leeftijdsgrens in België.

van Duin, L. (De Nieuwe Kans, Rotterdam, Nederland)
Jongvolwassenen met multiproblematiek
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 4, 84-85)

Jaargang 54 (2022) 5-6

Boere-Boonekamp, M. M. (Afdeling Health Technology & Services Research, University of Twente, Enschede, Nederland)
Nieuw ‘open access’ tijdschrift voor de jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 5-6, 87-87)

Habraken, H. (BCFI/CBIP, Gent, België)
Van Ermen, A. (BCFI/CBIP, Gent, België)
Christiaens, T. (BCFI/CBIP, Gent, België)
De Maesschalck, M. (BCFI/CBIP, Gent, België)
Bijl, D. (BCFI/CBIP, Gent, België)
Maloteaux, J. M. (BCFI/CBIP, Gent, België)
Melatonine bij kinderen met slapeloosheid?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 5-6, 88-91)

De werkzaamheid van melatonine bij kinderen met slapeloosheid is voornamelijk onderzocht in het kader van neurobiologische ontwikkelingsstoornissen, zoals de autismespectrumstoornis, waar melatonine op korte termijn het inslapen en de totale slaapduur verbetert. De klinische relevantie van de bekomen winst is onduidelijk. Er is onvoldoende evidentie om uitspraken te doen over de werkzaamheid bij kinderen zonder neurobiologische ontwikkelingsstoornissen. Kortdurende inname van melatonine lijkt veilig, maar de veiligheid van langdurig gebruik is niet bekend. Er is bezorgdheid over een mogelijk nadelige invloed op de (hormonale) ontwikkeling van kinderen. In België en Nederland worden geneesmiddelen op basis van melatonine aan kinderen off-label voorgeschreven (situatie op 15 juli 2022). Het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (België) raadt op basis van het voorzorgsbeginsel gebruik van voedingssupplementen met melatonine af bij kinderen jonger dan 12 jaar. Dergelijke supplementen lijken onschuldig omdat ze zonder voorschrift verkrijgbaar zijn bij apotheker en drogist. Hun samenstelling is echter onzeker en ze hoeven niet aan dezelfde kwaliteitseisen te voldoen als geneesmiddelen. In dit overzichtsartikel gaan we in op de therapeutische indicaties, werkzaamheid en veiligheid van melatonine bij kinderen.

Marinissen, W. N. (afdeling JGZ, GGD Zeeland, Goes, Nederland)
Roskam, Y. P. H. M. (afdeling Onderzoek en advies, GGD Zeeland, Goes, Nederland)
Staal, I. I. E. (afdeling JGZ, GGD Zeeland, Goes, Nederland)
Gebruik van een serious game als voorlichting over social media aan jongeren binnen de JGZ – een haalbaarheidsonderzoek
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 5-6, 92-97)

Inleiding: Een serious game is een online spel met als belangrijkste doel het verwerven van inzicht. Dit doel wordt impliciet ingebouwd in het spel, zodat de speler er volledig in kan opgaan. Wij onderzochten of het inzetten van een serious game om jongeren voorlichting te geven over social media haalbaar is binnen de praktijk van de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Methode: Er werd een serious game ontwikkeld met drie verhaallijnen. Deze game werd getest op bruikbaarheid vanuit het perspectief van jongeren, ouders en JGZ. Jongeren van 13 jaar kregen voorafgaand aan het preventieve gezondheidsonderzoek (PGO) de uitnodiging om de game te spelen. Van 127 leerlingen zijn data verkregen. Zij vulden als nulmeting twee schaalvragen in voorafgaand aan het spelen van de game, waarna de monitorgegevens van het spelen van de serious game verzameld werden en aangevuld werden met registratiedata van het PGO met de jeugdverpleegkundige. Aan het eind van het PGO werd de jongeren gevraagd nogmaals de twee schaalvragen van de nulmeting in te vullen. Zevenendertig ouders vulden een online vragenlijst in nadat hun kind de game had gespeeld. De verzamelde kwantitatieve data werden gebruikt als input voor één focusgroep met jongeren en één met jeugdverpleegkundigen om meer inzicht te krijgen in het gebruikersoordeel. Resultaten: Er is 434 keer een verhaallijn gestart, die 379 keer werd afgerond. Op basis van triggers in het spel bleek dat 73 % met risicogedrag heeft geëxperimenteerd, wat significant vaker gebeurde door jongens en onder leerlingen op het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Bij de jeugdverpleegkundigen bood de serious game in 89 % een opening voor een verdiepend gesprek met de jongeren over online gedrag. Bij de ouders was dit 65 %. In het gesprek met de jeugdverpleegkundige gaf 44 % van de jongeren aan de game leuk tot heel leuk te vinden. In de focusgroep gaven alle aanwezige 31 jongeren aan dat ze het spel niet bij hun leeftijd vonden passen. Conclusie: Hoewel de serious game in de huidige vorm niet helemaal aansluit bij de ontwikkeling en beleving van 13-jarigen, blijkt het voor jeugdverpleegkundigen én ouders een bruikbare manier om met jongeren in gesprek te gaan over hun online gedrag.

Hollanders, J. J. (GGD Hollands Midden, Leiden, Nederland)
Gewicht van kleding van kinderen bij het periodiek geneeskundig onderzoek groep 2
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 5-6, 98-100)

Inleiding: In de NCJ-richtlijn Overgewicht (2012) staat dat het gemeten lichaamsgewicht gecorrigeerd moet worden met 400 gram als 4‑ tot 8‑jarigen gewogen worden met hun kleding aan. Aangezien het niet duidelijk is waar deze correctiefactor op gebaseerd is, had dit onderzoek als doel om het gemiddelde kledinggewicht tijdens het periodiek geneeskundig onderzoek (PGO) groep 2 te bepalen. Methode: Tijdens het PGO groep 2 werd het gewicht van de gedragen kleding gemeten. Daarnaast werden geslacht, lengte, gewicht en buitentemperatuur geregistreerd. Resultaten: Er werden 52 kinderen geïncludeerd. Het gemiddelde kledinggewicht was 392 ± 108,6 (spreiding 194–658) gram. Kledinggewicht was afhankelijk van geslacht; jongens droegen gemiddeld 137,6 gram (p < 0,001) zwaardere kleding. Er was een positieve associatie met body mass index (BMI) en gewicht. Er was geen verband tussen kledinggewicht en lengte of buitentemperatuur. Conclusie: De correctiefactor voor kledinggewicht zoals beschreven in de NCJ-richtlijn Overgewicht lijkt, in ieder geval voor 4‑ tot 8‑jarigen, correct te zijn. Aangezien kledinggewicht afhankelijk is van geslacht, gewicht en BMI, dient daar in de praktijk rekening mee gehouden te worden. Er is geen verband met lengte of buitentemperatuur, hoewel dit laatste kan komen doordat de dataverzameling alleen in de wintermaanden plaatsvond.

de Graaf, K. (Wilhelmina Kinderziekenhuis Utrecht, Utrecht, Nederland)
Klazema, W. (GGD regio Utrecht, Utrecht, Nederland)
Sprenkelder, K. (afdeling Jeugdgezondheidszorg, Gemeente Utrecht, Utrecht, Nederland)
Meijer, L. J. (Gezondheidscentrum Cartesius, Utrecht, Nederland)
de Kruijff, I. (St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein, Nederland)
Excessief huilen van een zuigeling, een nieuwe multidisciplinaire (samen)werkwijze
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 5-6, 101-104)

Een overmatig huilende zuigeling, in de volksmond ook wel ‘huilbaby’ genoemd, kan een grote bron van stress vormen voor ouders én zorgprofessionals. Ondanks een gunstig natuurlijk beloop van het huilgedrag, dat slechts in 5% van de gevallen een medische oorzaak heeft, worden in Nederland jaarlijks ruim 700 zuigelingen vanwege excessief huilen opgenomen in het ziekenhuis. Met een vernieuwde geïntegreerde werkwijze, ontwikkeld door professionals uit de nulde, eerste en tweede lijn, komen we tegemoet aan de wensen van deze ouders om ‘serieus genomen te worden, lichamelijke oorzaken uit sluiten en een verbeterde samenwerking tussen verschillende zorgverleners en stroomlijning van zorg te ervaren’. Op deze manier komt de participatie van ouders van patiënten en het doelmatig verbeteren van de zorg prachtig samen. De drie kernpunten van deze verbeterde multidisciplinaire samenwerking zijn: (1) een uniforme werkwijze en (digitale) informatieverstrekking, (2) bij medische zorgen binnen drie werkdagen een gecombineerd consult bij de kinderarts en medisch pedagogisch zorgverlener en (3) binnen twee weken een warme overdracht aan de verwijzend jeugdarts of huisarts via een videoconsult in aanwezigheid van de ouders, waarin de diagnose, het behandeladvies en de regievoering worden afgestemd. Door de samenwerking en verbinding tussen zorgprofessionals te bevorderen komt de kracht van netwerkzorg optimaal tot zijn recht.

Kanits, F. (Afdeling Humane Voeding en Gezondheid, Wageningen University and Research, Wageningen, Nederland)
L’Hoir, M. P. (Afdeling Humane Voeding en Gezondheid, Wageningen University and Research, Wageningen, Nederland)
Boere-Boonekamp, M. M. (Afdeling Health Technology & Services Research, University of Twente, Enschede, Nederland)
Engelberts, A. C. (Afdeling Kindergeneeskunde, Zuyderland Medisch Centrum, Sittard-Geleen, Nederland)
Feskens, E. J. M. (Afdeling Humane Voeding en Gezondheid, Wageningen University and Research, Wageningen, Nederland)
Risico- en beschermende factoren voor SUDI/wiegendood : Moeten de huidige preventieadviezen in Nederland worden aangepast?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 5-6, 105-113)

Inleiding: De incidentie van SUDI (sudden unexpected death in infancy)/wiegendood is laag in Nederland. Hierdoor kan preventieadvies minder aandacht krijgen, wat kan leiden tot hogere incidentiecijfers. Doel van dit onderzoek was om risico- en beschermende factoren voor SUDI/wiegendood te onderzoeken, zodat het preventieadvies zo nodig kan worden aangepast. Methode: In een case-controle-onderzoek werden SUDI/wiegendood-gevallen < 12 maanden uit de periode 2014–2020 (n = 47) vergeleken met een controlegroep uit de Elfde Peiling Veilig Slapen uit 2017 (n = 1.192). Resultaten: Risicofactoren zijn: dekbedgebruik (aOR = 8,6), maternaal roken tijdens de zwangerschap (aOR = 9,7) of na de zwangerschap (aOR = 5,4), en slapen in buikligging (aOR = 4,6). Beschermende factoren zijn: het delen van de slaapkamer, niet het bed, met de ouder(s) (aOR = 0,3), slaapzakgebruik (aOR = 0,3), borstvoeding (aOR = 0,3) en fopspeengebruik (aOR = 0,4). Voor baby’s < 4 maanden was, in vergelijking met oudere baby’s, het risico op SUDI/wiegendood hoger bij bed-sharing (aOR = 3,3) en lager bij het delen van de ouderlijke slaapkamer (aOR = 0,2). Voor baby’s ≥ 4 maanden bleek de slaapzak meer bescherming te bieden (aOR = 0,2). Een hoog risico op SUDI/wiegendood tijdens bed-sharing werd gevonden als de moeder rookte, zowel tijdens de zwangerschap (aOR = 17,7) als daarna (aOR = 10,8), of als de baby geen borstvoeding kreeg (aOR = 9,2). Conclusie: Het belang van (inter)nationaal bekende factoren die verband houden met SUDI/wiegendood werd bevestigd. Relatief nieuwe bevindingen betreffen specifieke groepen baby’s. Vanuit de jeugdgezondheidszorg blijft aandacht nodig voor de huidige preventieadviezen en in het bijzonder voor preventiemaatregelen gericht op hoogrisicogroepen.

van Vreeswijk, B. (GGD Groningen, Groningen, Nederland)
Meins, D. E. (GGD Groningen, Groningen, Nederland)
Reijneveld, S. A. (Afdeling Gezondheidswetenschappen, UMCG, Groningen, Nederland)
Bos-Veneman, N. (Afdeling Gezondheidswetenschappen, UMCG, Groningen, Nederland)
Percepties over vaccinatiepijn : Hoe kinderen, ouders en professionals denken over vaccinatiepijn
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 5-6, 114-119)

Lobbezoo, A. (Avans Hogeschool, Breda, Nederland)
Klaassen, T. (GGD West-Brabant, Breda, Nederland)
de Bot, Cindy (Lectoraat Leven Lang in Beweging, Avans Hogeschool Verpleegkunde, Breda, Nederland)
Ervaren mentaal welzijn door adolescenten tijdens de COVID-19-pandemie : Ik denk aan jou, jij ook aan mij?
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 5-6, 120-126)

Inleiding: Begin 2020 ontstond een wereldwijde crisis door de uitbraak van COVID-19. Volgens onderzoek vormen adolescenten een risicogroep voor het ontwikkelen van mentale problemen gedurende de COVID-19-pandemie. De jeugdgezondheidszorg heeft echter beperkt zicht op deze doelgroep en uit zijn zorgen over een mentaal welzijnscrisis. Wij onderzochten hoe adolescenten van 16–19 jaar zijn omgegaan met COVID-19 en de lockdown, en wat hun mentale gezondheid heeft belemmerd dan wel bevorderd. Methode: In maart–juli 2020 werden semigestructureerde interviews uitgevoerd en de Q‑methode werd ingezet in oktober–november 2020. Resultaten: Vanuit de Q‑methode zijn drie clusters van adolescenten geïdentificeerd. Voor cluster A (socializers) waren stellingen op het vlak van sociaal welzijn het meest herkenbaar. Waardering voor actuele vriendschappen is hierin de hoogst gescoorde bevorderende factor voor mentaal welzijn. Verminderde concentratie tijdens schoolwerk door het gemis aan medeleerlingen werkte belemmerend. Cluster B (naar binnen keerders) herkende zich het meest in factoren op het gebied van psychisch welzijn. Piekeren en irritaties overheersten. Cluster C (afleidingzoekers) kenmerkte zich door factoren op het gebied van emotioneel welzijn, waarin de rust enerzijds werd gewaardeerd en anderzijds resulteerde in verveling. Daarom werd afleiding gezocht in social media en genotsmiddelen. Conclusie: Hoewel de impact van de pandemie het zelfinzicht onder adolescenten heeft bevorderd, bestaat er wegens het gemis van een uitlaatklep een risico op het ontwikkelen van problematiek op het vlak van emotioneel, psychisch en sociaal welzijn.

Peeters, M. (Interdisciplinaire Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht, Utrecht, Nederland)
Doornwaard, S. (Interdisciplinaire Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht, Utrecht, Nederland)
Leijerzapf, M. (Interdisciplinaire Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht, Utrecht, Nederland)
de Haas, J. (Interdisciplinaire Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht, Utrecht, Nederland)
Efat, A. (Nederlands Jeugdinstituut (NJi), Utrecht, Nederland)
Kleinjan, M. (Interdisciplinaire Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht, Utrecht, Nederland)
Prestatiedruk en schoolstress bekeken vanuit verschillende perspectieven : Een cocreatie door praktijk, onderwijs, beleid, ervaring en onderzoek
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 5-6, 127-133)

Jongeren ervaren de laatste jaren steeds meer schoolstress en druk door school. Om goed inzicht te krijgen in de factoren die ten grondslag liggen aan deze toename en mogelijk een schakel zijn voor verandering, is het van belang om dit maatschappelijke probleem vanuit verschillende perspectieven te bekijken. In dit onderzoek verbinden we wetenschappelijke kennis (systematisch literatuuronderzoek) met praktijk- en ervaringskennis van professionals, beleidsmedewerkers, ouders en jongeren (diepte-interviews, n = 60). De resultaten van dit onderzoek laten zien dat de beschermende factoren op verschillende niveaus (systeem, directe omgeving, individu) met elkaar interacteren. De maatschappij legt veel nadruk op resultaat en prestaties, wat invloed heeft op de verwachtingen van jongeren en ouders, en de inrichting van ons onderwijssysteem. Scholen kunnen jongeren ondersteunen bij hun ontwikkeling door aandacht te besteden aan bredere talentontwikkeling, alternatieve beoordelingsvormen, goed mentorschap en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Om de ervaren schoolstress en druk door school te verminderen is het belangrijk om niet alleen het individu weerbaarder te maken, maar ook de directe omgeving en de school/maatschappij mee te nemen in preventieve maatregelen om schoolstress en ervaren druk te minderen.

Van Winckel, M. (Dienst Kindergastroenterologie, Universitair Ziekenhuis Gent, Gent, België)
Vegetarische voeding bij kinderen : Aandachtspunten voor gezondheidswerkers
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 5-6, 134-138)

Het aantal personen dat kiest voor een op planten gebaseerde voeding neemt toe omwille van onder meer bezorgdheid over het milieu en het klimaat. Wat volgt is gebaseerd op twee recente consensusrichtlijnen over vegetarische voeding van de Vlaamse Vereniging voor Kindergeneeskunde en de Hoge Gezondheidsraad. Een vegetarisch voedingspatroon hangt samen met lagere cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit, en een lagere prevalentie van obesitas. De groei van vegetarisch gevoede kinderen is gelijkaardig aan die van omnivore leeftijdgenoten, op voorwaarde dat de energieaanbreng voldoende is. Bij adolescenten hangt vegetarisme soms samen met eetstoornissen, maar er is géén evidentie voor een causaal verband. Een evenwichtig gevarieerd lacto-ovo-vegetarisch voedingspatroon kan voldoen aan alle behoeften, ook van een groeiend kind. Een veganistische voeding, die alle voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong uitsluit, moet in elk geval aangevuld worden met een vitamine B12-supplement of vitamine B12-gesupplementeerde voedingswaren. Ook belangrijk is aandacht voor de inname van calcium en van voedingsmiddelen die voldoende energie en eiwit van goede kwaliteit bevatten. Hoe restrictiever het voedingspatroon, en hoe jonger het kind, des te groter het risico op deficiënties, tenzij gebruikgemaakt wordt van supplementen of gesupplementeerde producten.

Doove, B. M. (Jeugdgezondheidszorg, GGD Zuid Limburg, Heerlen, Nederland)
Het personaliseren van de voorschoolse preventieve Jeugdgezondheidszorg
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 5-6, 139-140)

de Laat, S. A. A. (Academische Werkplaats Publieke Gezondheid, Tranzo, Tilburg University, Tilburg, Nederland)
Implementatie en effect van Kind naar Gezonder Gewicht in ’s‑Hertogenbosch
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 5-6, 141-142)

Liebrechts-Akkerman, G. (Afdeling Klinische Pathologie, Gelre Ziekenhuizen, Apeldoorn, Nederland)
Histologische, omgevings- en genetische risicofactoren van wiegendood in Nederland
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 5-6, 143-144)

de Kruijff, I. (Afdeling kindergeneeskunde, St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein, Nederland)
Excessief huilen van zuigelingen : Onderzoek naar de rol van ouderfactoren en chronische stress door middel van haarcortisolanalyses
(JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 2022 (54) 5-6, 145-146)